ECLI:NL:RBDHA:2021:7660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
20 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/4876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van duurzaam gescheiden leven in het kader van AOW-pensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een AOW-gerechtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB). Eiser ontving sinds juni 2011 een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden. De SVB had in een eerder besluit vastgesteld dat er geen aanleiding was om het AOW-pensioen van eiser te wijzigen, omdat er geen sprake zou zijn van duurzaam gescheiden leven. Eiser was het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser en zijn echtgenote stonden op verschillende adressen ingeschreven, maar de SVB had informatie verzameld die erop wees dat zij nog steeds financiële banden met elkaar hadden. Eiser was eigenaar van de woning waar zijn echtgenote woonde, en hij betaalde haar kosten, waaronder de verzekering en een maandelijkse bijdrage van € 1.200,-. De rechtbank oordeelde dat deze financiële banden erop wezen dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, zoals bedoeld in artikel 1, derde lid, van de AOW.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB de situatie van eiser en zijn echtgenote zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen sprake was van een bestendige toestand van een verbroken samenleving. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat de SVB het AOW-pensioen terecht niet had gewijzigd. De uitspraak werd gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, en de griffier was mr. M. Klaus. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van den Ende),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat het ouderdomspensioen van eiser op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) niet veranderd.
Bij besluit van 26 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds juni 2011 een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden.
1.2
Bij brief van 6 december 2019 heeft verweerder verzocht om nadere informatie over eisers woonsituatie. Uit de ontvangen informatie is naar voren gekomen dat dat eiser en zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote] (hierna: [echtgenote] ), op verschillende adressen staan ingeschreven. Verweerder heeft tegen die achtergrond onderzocht of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daartoe hebben op 13 februari 2020 twee toezichthouders van verweerder een huisbezoek afgelegd bij eiser in het kader van een onderzoek naar de leefsituatie van eiser om de rechtmatigheid van het verstrekte AOW-pensioen vast te stellen. Eiser heeft tijdens het huisbezoek de vragen van het formulier ‘Onderzoek DGL’ met de toezichthouders besproken en ingevuld. De bevindingen van het huisbezoek en andere verzamelde informatie omtrent de woonsituatie van eiser zijn neergelegd in het handhavingsrapport van 17 februari 2020 en hebben geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, voorzien van aanvullende motivering, gehandhaafd en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder de feitelijke omstandigheden slechts ten dele heeft getoetst aan het recht. Verweerder heeft namelijk enkel aangegeven dat zij van mening is dat in de situatie van eiser geen sprake is van een afzonderlijk leven alsof er geen huwelijk is. Verweerder heeft echter niet getoetst of zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dit enkel op deze grond geen stand kan houden. Indien verweerder van mening is dat zij dit wel heeft getoetst blijkt dit niet uit het besluit en is het besluit onvoldoende gemotiveerd, aldus eiser.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:875), is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of een van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door een van hen, als bestendig is bedoeld. Daarbij wordt de echtelijke samenleving pas verbroken geacht als de wil daartoe zich naar buiten toe uitdrukkelijk manifesteert of als zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet.
4.3
Uitgangspunt is dat de gehuwde status leidend is, tenzij het tegendeel ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval geen sprake van. De rechtbank merkt in dit verband allereerst op dat voor het aannemen van een duurzaam gescheiden leven het niet voldoende is dat eiser en [echtgenote] niet samenwonen. Bij de beoordeling of er onder de gegeven omstandigheden sprake is van een duurzaam gescheiden leven acht de rechtbank, in navolging van verweerder, van belang dat eiser en [echtgenote] financiële banden met elkaar hebben. Eiser is immers eigenaar van de woning waar [echtgenote] in woont en zij hoeft geen huur te betalen, eiser betaalt de verzekering en de benzine voor de auto van [echtgenote] en eiser maakt maandelijks een bedrag van € 1.200,- over aan [echtgenote] . Daarnaast acht de rechtbank van belang dat [echtgenote] in het testament van eiser is opgenomen. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, niet ondubbelzinnig is gebleken dat eiser en [echtgenote] op de datum in geding ieder afzonderlijk hun eigen leven leidden als waren zij niet met de ander gehuwd. Hierdoor is niet voldaan aan het criterium van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de AOW.
4.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder niet heeft getoetst of zich een bestendige toestand van een verbroken samenleving voordoet en dat het bestreden besluit derhalve onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onvoldoende is gemotiveerd. Uit de hierboven onder 4.2 genoemde uitspraak blijkt dat de toets van een bestendige toestand van een verbroken samenleving onderdeel uitmaakt van de toets of er sprake is van een duurzaam gescheiden leven. Verweerder heeft in het bestreden besluit getoetst of er sprake is van een duurzaam gescheiden leven tussen eiser en [echtgenote] en heeft daarmee ook getoetst of er sprake is van een bestendige toestand van een verbroken samenleving.
De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het AOW-pensioen van eiser terecht en op goede gronden niet heeft veranderd.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.