ECLI:NL:RBDHA:2021:765
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19-pandemie en gevolgen voor familiebezoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Gambiaanse nationaliteit houdende vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 5 september 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar referente in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 19 september 2019 afgewezen, omdat het doel van het verblijf onvoldoende was aangetoond en eiseres niet kon aantonen over voldoende middelen te beschikken voor de terugreis naar Gambia. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd op 1 april 2020 ongegrond verklaard, mede vanwege de tijdelijke reisbeperkingen die golden in verband met de COVID-19-pandemie.
Eiseres heeft op 23 april 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Tijdens de zitting op 23 december 2020 was de gemachtigde van eiseres afwezig, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. Eiseres voerde aan dat de COVID-19-pandemie slechts een tijdelijke belemmering was en dat de afwijzing van de visumaanvraag vooruitliep op haar toekomstige plannen om Nederland te bezoeken. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres niet onder de uitzonderingsgroepen viel die vrijgesteld waren van de reisbeperkingen. Bovendien werd gesteld dat het aanvragen van een visum met een uitgestelde ingangsdatum geen doel trof, omdat de omstandigheden tegen die tijd veranderd konden zijn.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.