ECLI:NL:RBDHA:2021:765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/3410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf door COVID-19-pandemie en gevolgen voor familiebezoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Gambiaanse nationaliteit houdende vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had op 5 september 2019 een visum voor kort verblijf aangevraagd om haar referente in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 19 september 2019 afgewezen, omdat het doel van het verblijf onvoldoende was aangetoond en eiseres niet kon aantonen over voldoende middelen te beschikken voor de terugreis naar Gambia. Eiseres heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd op 1 april 2020 ongegrond verklaard, mede vanwege de tijdelijke reisbeperkingen die golden in verband met de COVID-19-pandemie.

Eiseres heeft op 23 april 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Tijdens de zitting op 23 december 2020 was de gemachtigde van eiseres afwezig, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. Eiseres voerde aan dat de COVID-19-pandemie slechts een tijdelijke belemmering was en dat de afwijzing van de visumaanvraag vooruitliep op haar toekomstige plannen om Nederland te bezoeken. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiseres niet onder de uitzonderingsgroepen viel die vrijgesteld waren van de reisbeperkingen. Bovendien werd gesteld dat het aanvragen van een visum met een uitgestelde ingangsdatum geen doel trof, omdat de omstandigheden tegen die tijd veranderd konden zijn.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. L.E.J. Vleesenbeek,
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. F. Saglik.

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2019 (afwijzing) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2020 (beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 23 april 2020 hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 20 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2020. De gemachtigde van eiseres is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. De gemachtigde van verweerder is ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Op 5 september 2019 heeft zij een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel het bezoeken van referente in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het doel van het voorgenomen verblijf onvoldoende is aangetoond. Ook is niet aangetoond dat eiseres over voldoende middelen beschikt voor de terugreis naar Gambia. Verder heeft zij haar voornemen om terug te keren naar Gambia onvoldoende duidelijk gemaakt. Het bezwaar van eiseres heeft verweerder ongegrond verklaard omdat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie (EU) ter bescherming van de volksgezondheid.
3. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat de COVID-19-pandemie slechts een tijdelijke belemmering is en verweerder met de afwijzing van de visumaanvraag vooruitloopt op de door eiseres in de toekomst geplande bezoek aan Nederland. Verweerder dient de aanvraag dus gewoon in te willigen. Als later blijkt dat eiseres geen gebruik kan maken van het verleende visum kan zij daartoe opnieuw een aanvraag indienen zonder dat artikel 4:6, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden tegengeworpen. Deze beroepsgrond faalt.
3.1.
De afwijzing is gebaseerd op artikel 32, eerste lid, onder a) vi van Verordening 810/2009 (Visumcode), artikel 2, eenentwintigste lid, van Schengengrenscode en de richtsnoeren inzake grensbeheer van de Europese Raad van 17 maart 2020. Op die basis heeft verweerder per 19 maart 2020 tijdelijke beperkingen ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de EU ter bescherming van de volksgezondheid opgelegd. Er is niet gebleken dat eiseres, die het visum heeft gevraagd met als doel familiebezoek, valt onder een van de uitzonderingsgroepen, waarvoor die beperkingen niet of verminderd gelden. Dat heeft zij ook niet met zoveel woorden gesteld. Gezien de omstandigheden, zoals zij bestonden tijdens de beslissing op bezwaar, is de afwijzing dus terecht gehandhaafd.
3.2.
Voor zover de beroepsgrond beoogt een visum te krijgen waarvan de ingangsdatum wordt uitgesteld tot de covid-reisbeperkingen zijn opgeheven treft dat geen doel. Immers tegen die tijd kunnen de omstandigheden zo gewijzigd zijn dat eiseres niet meer aan de verleningsvoorwaarden voldoet en het visum dus zijn doel voorbijschiet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar gedaan op 27 januari 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.