ECLI:NL:RBDHA:2021:763
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- M.J.S. Kempers
- B. Yesilgöz
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsdocument EU/EER en afwijzing van voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, voor een verblijfsdocument EU/EER. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 13 februari 2020 was genomen. Het bezwaar werd ongegrond verklaard bij besluit van 3 juli 2020. Eiser heeft op 7 oktober 2020 een beroepschrift ingediend, vergezeld van een verzoek om een voorlopige voorziening, waarin hij vroeg om uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. Tijdens de zitting op 18 januari 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de beroepstermijn van vier weken was overschreden. Eiser stelde dat hij het bestreden besluit pas op 15 september 2020 had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat het besluit op 6 juli 2020 was verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet aangetekend was verzonden en dat eiser niet had aangetoond dat hij het besluit niet had ontvangen. Hierdoor was de beroepstermijn verstreken op 3 augustus 2020, wat betekende dat het beroep te laat was ingediend. De rechtbank heeft ook geen verschoonbare termijnoverschrijding vastgesteld en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.