In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die in beroep was gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had op 13 februari 2020 beroep ingesteld omdat er geen tijdige beslissing was genomen op haar bezwaar. Na een beslissing op bezwaar op 26 juli 2020, trok verzoekster op 4 maart 2021 haar beroep in en verzocht de rechtbank om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 267,- voor de gemaakte proceskosten, omdat zij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. Tevens moet verweerder het griffierecht van € 178,- aan verzoekster betalen, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van deze bedragen aan verzoekster.