ECLI:NL:RBDHA:2021:7528
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheidsbeoordeling en artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Jordaanse nationaliteit, heeft op 15 maart 2019 een asielaanvraag ingediend in Nederland, na te zijn gevlucht uit Jordanië vanwege problemen met zijn familie, die volgens hem invloed heeft op de autoriteiten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag op 1 april 2021 afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Jordanië. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de gestelde connecties met de Jordaanse autoriteiten ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn familie en hun invloed, en de rechtbank oordeelde dat hij niet heeft aangetoond dat hij niet kan terugkeren naar Jordanië of dat hij geen bescherming kan krijgen van de autoriteiten daar.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, zoals bedreigingen en het verlies van zijn baan, niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op privéleven beschermt. De rechtbank oordeelde dat eiser in Marokko, het land van zijn echtgenote en kinderen, zijn privéleven kan uitoefenen en dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor hem om daar te verblijven. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.