In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL20.14354 en NL20.14356, waarbij de verzoekers, van Afghaanse nationaliteit en behorend tot de Hazara, een voorlopige voorziening vroegen na afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekers hebben tegen de besluiten van 17 juli 2020 beroep ingesteld, waarbij zij de voorzieningenrechter verzochten om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 21 augustus 2020 zijn de verzoekers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft op 7 oktober 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Na aanvullende motivering door verweerder en een schriftelijke zienswijze van verzoekers, heeft de voorzieningenrechter besloten dat een nader onderzoek ter zitting niet nodig was.
In de einduitspraak heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand gelaten. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er aanleiding is om de proceskosten van verzoekers te vergoeden, omdat het beroep gegrond is verklaard. Verweerder is veroordeeld tot betaling van € 534,- aan proceskosten aan verzoekers. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, en is bekendgemaakt op 13 juli 2021. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.