ECLI:NL:RBDHA:2021:7522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
NL20.14353 en NL20.14355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na tussenuitspraak inzake asielaanvragen van Afghaanse eisers met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee eisers van Afghaanse nationaliteit, die behoren tot de Hazara etnische groep. De rechtbank heeft de opvolgende asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond, na eerdere besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij zij bijgestaan werden door hun gemachtigden. Tijdens de zitting op 21 augustus 2020 zijn de eisers verschenen, met een tolk, en heeft de rechtbank de zaak behandeld in combinatie met andere aanverwante zaken.

In een tussenuitspraak van 7 oktober 2020 heeft de rechtbank geconstateerd dat er een motiveringsgebrek was in de besluiten van de staatssecretaris. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen. Verweerder heeft vervolgens aanvullende motivering ingediend, waartegen eisers hun zienswijze hebben gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvullende motivering voldoende was om het motiveringsgebrek te herstellen, maar dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Afghanistan.

De rechtbank heeft overwogen dat de medische omstandigheden van eiseres en de gestelde vrees voor vervolging niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangedragen die hun asielaanvragen zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.14353 en NL20.14355
v-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser, en

[Naam 2], eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 17 juli 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL20.14354 en NL20.14356, plaatsgevonden op 21 augustus 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 7 oktober 2020 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na plaatsing van de tussenuitspraak in het digitale dossier, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft bij brief van 17 november 2020 aan de rechtbank een aanvullende motivering van het bestreden besluit kenbaar gemaakt. Van eisers is hierop op 30 december 2020 een schriftelijke zienswijze met bijlagen ontvangen. Op zijn beurt heeft verweerder hierop gereageerd bij brief van 15 maart 2021.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor een overzicht van de feiten en omstandigheden die van belang zijn in deze zaak en een overzicht van het procesverloop verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om terug te komen op de door haar in de tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven oordelen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat
uit de bestreden besluiten niet blijkt dat verweerder de geestelijke gezondheidstoestand van eiseres heeft bezien tegen de achtergrond van de algemeen bekende informatie over de sociaal-maatschappelijke positie van psychiatrisch patiënten in Afghanistan. (…) De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat van eiseres op dit punt een verdere individualisering van de gestelde problemen mag worden verwacht. Voor zover verweerder erop wijst dat eiseres voor haar vertrek jarenlang zonder problemen in Kabul heeft kunnen wonen, wordt opgemerkt dat niet is gebleken dat eiseres destijds een vergelijkbaar psychisch toestandsbeeld vertoonde. Verweerder kan dan ook niet zonder nadere motivering concluderen dat de huidige, specifieke situatie van eiseres geen geringe individuele indicaties oplevert voor het aannemen van gegronde vrees voor vervolging, dan wel een reëel risico op ernstige schade.
3. Verweerder stelt zich in zijn aanvullende motivering in zijn brieven van 17 november 2020 en 15 maart 2021 op het standpunt dat de medische omstandigheden van eiseres en de gestelde vrees hierdoor bij terugkeer als ‘
social outcast’ te zullen moeten leven, geen geringe indicaties voor vluchtelingschap opleveren, omdat er geen verband is te leggen met de vervolgingsgronden uit het Vluchtelingenverdrag. Vaststaat daarbij dat eisers in Afghanistan nooit problemen hebben ondervonden vanwege hun etniciteit. Verder zijn personen met medische problematiek, ongeacht hun etniciteit, niet aangemerkt als risicogroep. Niet is gebleken dat eiseres of personen in haar omgeving eerder problemen hebben ondervonden in verband met medische problematiek.
Verweerder wijst er nogmaals op dat in het kader van het verzoek om uitstel van vertrek van eiseres al is vastgesteld dat medische zorg in Afghanistan beschikbaar en voor eiseres toegankelijk is. De algemene maatschappelijke positie van psychiatrisch patiënten in Afghanistan en de stelling dat eiseres als ‘
social outcast’ zal worden gezien, is eerst in het aanvullend beroepschrift van 19 augustus 2020 onderbouwd. Eerder was er geen aanleiding om hierop in te gaan. Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De door eisers genoemde informatie van Vluchtelingenwerk van 13 augustus 2020 en de daarin genoemde EASO [2] -Richtlijnen van 19 juni 2019 en richtlijnen van de UNHCR [3] over Afghanistan van 30 augustus 2018 is naar de mening van verweerder vrij algemeen en weinig concreet, waarbij de (cijfermatige) onderbouwing van de bevindingen en conclusies in de rapporten niet duidelijk is. Hieruit valt volgens verweerder niet af te leiden dat personen met medische problemen per definitie te vrezen hebben voor vervolging. Ter voldoening aan de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder daarnaast aanvullend onderzoek gedaan naar de veiligheidssituatie en sociaal-maatschappelijke positie van personen met psychische aandoeningen. Verweerder stelt allereerst onder verwijzing naar het beleid in paragraaf C7/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en het Algemeen ambtsbericht over Afghanistan van maart 2019 dat niet is gebleken dat personen met een (psychisch)medische achtergrond in het bijzonder hebben te vrezen voor problemen in Afghanistan. Verder is niet veel informatie over dit onderwerp te vinden. en Andere gevonden bronnen wijzen evenmin op dusdanige concrete en zwaarwegende problemen voor mensen met psychische problemen in Afghanistan dat zou moeten worden gesproken van vervolging of een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM [4] . Verweerder verwijst hierbij naar (publicaties over) rapporten van de Afghaanse mensenrechtencommissie AIHRC [5] met informatie over
persons with disability [6] en het landenrapport van EASO
Afghanistan: Key socio-economic indicatorsuit augustus 2020. Verweerder heeft geen informatie gevonden die onderbouwt dat juist Hazara met (en wegens) hun psychische klachten problemen ondervinden.
4. Voor zover verweerder betwist dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, omdat eisers hun standpunten eerst in de aanvullende gronden van beroep nader hebben onderbouwd, wijst de rechtbank allereerst op de ex nunc beoordeling in asielzaken. Overigens staat het de rechtbank niet vrij om hierover thans anders te oordelen dan in de tussenuitspraak.
5. Voor zover het gaat over de vraag of eiseres bij terugkeer naar Afghanistan problemen zal hebben te verwachten vanwege haar psychische gezondheidstoestand, heeft verweerder uitgebreid gemotiveerd dat niet is gebleken dat (Hazara) personen met psychiatrische beperkingen in het algemeen te vrezen hebben voor vervolging, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarbij is verweerder zowel ingegaan op de door eisers genoemde als op overige door verweerder gevonden bronnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee alsnog voldoende gemotiveerd dat in het geval van eisers niet is gebleken van geringe indicaties waarmee zij aannemelijk maken dat zij te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade.
6. De bevindingen van verweerder zijn niet door eisers weerlegd. In haar reactie van 30 december 2020 op de nadere motivering van verweerder hebben eisers een brief overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland, gedateerd 4 december 2020, waarin nogmaals in algemene zin wordt gewezen op de stigmatisering in Afghanistan van mensen met een geestelijke en fysieke handicap, omdat die in de Afghaanse samenleving wordt gezien als een “straf van God”. Ook wijzen eisers op de beperkte gezondheidsvoorzieningen. Verder hebben zij gewezen op de algemene veiligheidssituatie in Kabul, in het bijzonder voor Hazara, en de situatie van ontheemden in Afghanistan, een en ander zoals daarvan blijkt uit het Algemeen ambtsbericht over Afghanistan van november 2020. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat bedoelde informatie niet alsnog het bestaan van geringe indicaties aannemelijk maakt. Nu verweerder heeft gemotiveerd dat de positie van psychiatrisch patiënten in Afghanistan, ongeacht hun etniciteit, in het algemeen geen aanleiding geeft voor de vrees voor vervolging of ernstige schade, ligt het op de weg van eisers om die vrees in hun geval nader te concretiseren en individualiseren. De algemene verwijzing naar stigmatisering van personen met een beperking en naar de risicoprofielen uit richtlijnen van de UNHCR van 30 augustus 2018 is daarvoor onvoldoende. Verweerder stelt terecht dat eiseres niet heeft geconcretiseerd dat zij persoonlijk het risico loopt te worden behandeld als
outcastdoor haar omgeving omdat haar psychische gezondheidstoestand een straf zou zijn voor begane zonden. Van belang hierbij is dat niet is gebleken van geloofwaardig geachte problemen met de familie of directe omgeving van eiseres. Verweerder was dan ook niet gehouden om eiseres hierover te horen. Verweerder heeft verder kunnen wijzen op de aanwezigheid van psychiatrische zorg in Kabul, zoals eerder is vastgesteld in het kader van de toepassing van artikel 64 van de Vw, en op het feit dat eiseres begeleid wordt door haar gezonde echtgenoot.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen van de zittingsplaats Haarlem van 19 oktober 2020 [7] over de uitleg van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn [8] af te wachten, zoals door eisers is verzocht in hun brief van 30 december 2020. Niet in geschil is dat in Afghanistan geen sprake is van een algemeen onveilige situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. In dat geval wordt het risico op ernstige schade beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval, waarbij ook betekenis kan toekomen aan factoren betreffende de algemene veiligheid. De uitkomst hiervan in het individuele geval is een kwestie van de feitelijke toepassing van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten eerste en tweede, van de Vw en geen vraag over de uitleg van Unierecht.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende eisers individuele omstandigheden beoordeeld in relatie tot de algemene veiligheidssituatie in Kabul. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt waarom zij hiernaar niet kunnen terugkeren. In het voornemen is opgemerkt dat eisers hier lange tijd probleemloos hebben gewoond. Verweerder heeft de door eisers ingebrachte informatie over Kabul betrokken in het bestreden besluit en in zijn aanvullende motivering. Verweerder heeft hierover kunnen opmerken dat bekend is dat er aanslagen plaatsvinden op de sji’itische Hazara-gemeenschap in Kabul, maar dat zij niet zijn aangewezen als kwetsbare minderheidsgroep. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij als Hazara in Kabul een reëel risico lopen op ernstige schade. Dat eiseres lijdt aan ernstige psychische klachten kan niet zonder meer als een gevaarverhogende omstandigheid worden gezien.
9. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de aanvullende motivering bij verweerschriften van 17 november 2020 en 15 maart 2021 het motiveringsgebrek heeft hersteld. Verweerder heeft hiermee terecht geconcludeerd dat eisers geen nieuwe feiten of omstandigheden aan hun opvolgende aanvragen ten grondslag hebben gelegd. Dat betekent dat verweerder de opvolgende aanvragen terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw heeft verweerder verder kunnen bepalen dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw was verweerder vervolgens gehouden aan eisers een inreisverbod op te leggen. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zal laten.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend. Daarbij wordt uitgegaan van tweeënhalf punt voor de rechtsbijstand door de gemachtigde (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus). Die punten hebben per punt een waarde van € 534,-. Voor de zwaarte van de zaak wordt een wegingsfactor 1 gehanteerd. Toegekend wordt daarom een bedrag van € 1.335,-. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.335,-
(duizenddriehonderdvijfendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier en bekendgemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
2.European Asylum Support Office
3.United Nations High Commissioner for Refugees
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Afghanistan Independent Human Rights Commission
6.Kabul Now 11 februari 2020: AIHRC: majority of persons withs disability are in need of basic services. htttps://kabulnow.af/2020/02/aihrc-majority-of-persons-with-disability-are-in-need-of-basic-services/;
8.Richtlijn 2011/95/EU