ECLI:NL:RBDHA:2021:751

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning en watervergunning met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak gaat het om een bestuursrechtelijk beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van drie woningen en een brug, en het realiseren van twee uitwegen. Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 12 november 2020 uitspraak gedaan. De zaak betreft een aanvraag die eerder op 13 januari 2020 buiten behandeling was gesteld, maar later is herroepen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de bezwaren van verzoekers, waaronder de vermindering van dag- en zonlicht en de toegankelijkheid voor hulpdiensten, niet kunnen leiden tot een weigering van de vergunning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangenafweging van verweerder correct is uitgevoerd en dat de vergunningen rechtmatig zijn verleend. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6479 en AWB/SGR 20/6776
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] e.a., te [plaats] , verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigden: V. Platteeuw en A. Hardlooper).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van derde-partij om het verlenen van een omgevingsvergunning buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 7 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van drie woningen en een brug, het realiseren van twee uitwegen en het ophogen van de kade ter plaatse van de locatie kadastraal bekend [plaats] , sectie [X] nummers [kadastraal nummer 1] en [kadastraal nummer 2] , lokaal bekend [pad] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] te [plaats] .
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekers hebben een nader stuk ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door [verzoeker] , [A] en [B] , bijgestaan door [C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn werknemer [D] .

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
Inleiding
2. De raad van de gemeente Kaag en Braassem heeft op 29 mei 2017 voor de locatie lokaal bekend [pad] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] te Rijnsaterwoude het bestemmingsplan “ [pad] [huisnummer 1] , [plaats] ” vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet op de locatie in de bouw van drie woningen.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor onder meer de activiteiten bouwen, handelen in strijd met het bestemmingsplan en het maken van een uitweg. Volgens verweerder voldoet het bouwplan aan de regels van de bestemmingen “Wonen”, “Water” en “Verkeer” in het bestemmingsplan “ [pad] [huisnummer 1] , [plaats] ”. Het bouwplan voldoet niet aan de regels die gelden op grond van de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie – 1” en “Waterstaat – Waterkering”. Verweerder heeft gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheden in de planregels bij het bestemmingsplan om van deze regels af te wijken.
Het beroep
4. Verzoekers betogen dat verweerder de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen. Zij voeren aan dat bouw van de woningen zal zorgen voor een aanzienlijke vermindering van dag- en zonlicht op het perceel [pad] [huisnummer 4] . Verder voeren verzoekers aan dat voor één van de nieuwe woningen een uitrit wordt aangelegd die uitkomt op het [pad] . Het [pad] is eigendom van verzoekers en de uitweg komt voor een deel op hun gronden te liggen. Verzoekers zullen de nieuwe bewoners bovendien geen toestemming geven om van het [pad] gebruik te maken. Verder is dit pad volgens verzoekers niet toegankelijk voor hulpdiensten die bij de nieuwe woningen moeten zijn. Ten slotte voeren verzoekers aan dat sprake is geweest van een procedurele fout, omdat zij geen bericht hebben gekregen dat een watervergunning is verleend.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de woningen in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Dit betekent dat verweerder de aanvraag voor de activiteit bouwen niet kon weigeren. De afwijking van het bestemmingsplan is alleen nodig ten behoeve van de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie – 1” en “Waterstaat – Waterkering”. In de belangenafweging die verweerder in dit kader heeft verricht konden alleen de belangen die raken aan archeologie en waterstaat worden betrokken. De vermindering van daglicht en het gebruik van het [pad] konden volgens verweerder bij de verlening van de vergunning geen rol spelen. Volgens verweerder kon hij ook de aanvraag voor de uitweg niet weigeren. De watervergunning is verleend en bekend gemaakt door het Hoogheemraadschap van Rijnland en dit is een ander besluit dan in deze procedure ter beoordeling voorligt, aldus verweerder.
De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder op grond van de Wet Algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet beoordelen aan de hand van het bestemmingsplan, het bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Als de aanvraag hieraan voldoet moet verweerder de omgevingsvergunning verlenen. Dit volgt uit het zogenoemde limitatief/imperatief stelsel van weigeringsgronden in artikel 2.10 van de Wabo.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de nieuwe woningen zijn toegestaan op grond van de bestemming “Wonen” in het bestemmingsplan " [pad] [huisnummer 1] , Rijnsaterwoude”. In het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan heeft de raad beoordeeld of de bouw van de woningen ruimtelijk gezien aanvaardbaar is. Daarbij heeft de raad ook moeten beoordelen of sprake zal zijn van een onaanvaardbare afname van dag- en zonlicht op de naastgelegen percelen. Verweerder mag in deze procedure op dit punt niet meer een eigen afweging maken, maar mag alleen beoordelen of de bouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Dat betekent in dit geval dat verweerder gelet op artikel 2.10 van de Wabo niet kon weigeren de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen vanwege de door eisers aangevoerde afname van de dag- en zonlicht.
4.4.
Dat de uitweg van een van de woningen op de gronden van verzoekers komt en verzoekers geen toestemming zullen verlenen voor het gebruik van het [pad] is ook geen grond op basis waarvan verweerder kon weigeren de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen. Verweerder betoogt terecht dat dit soort privaatrechtelijke belemmeringen op grond van artikel 2.10 van de Wabo geen weigeringsgrond zijn voor de bouwaanvraag.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat ook de andere weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo zich niet voordoen. Eisers hebben in dit kader aangevoerd dat niet wordt voldaan aan het bouwbesluit, omdat de uitweg van de woningen niet toegankelijk is voor hulpdiensten. In Afdeling 6.8 van het bouwbesluit staat dat een bouwwerk zodanig bereikbaar voor hulpverleningsdiensten moet zijn dat tijdig bluswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en hulpverlening kan worden geboden. In dat kader zijn voorschriften opgenomen waaraan een verbindingsweg tussen de openbare weg en een bouwwerk moet voldoen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de verbindingsweg aan de noordzijde van het perceel naar de Leidsevaartlaan aan deze vereisten voldoet. Dit is door eisers niet betwist. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan het bouwbesluit.
De omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met het bestemmingsplan
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder in het bestreden besluit op twee punten is afgeweken van het bestemmingsplan, namelijk van de regels die gelden voor de dubbelbestemmingen “Waarde – Archeologie – 1” en “Waterstaat – Waterkering”. Verweerder heeft voor deze afwijkingen gebruik gemaakt van de afwijkingsbevoegdheden in artikel 7, lid 7.3 en artikel 8, lid 8.4, van de planregels. In dat kader moest verweerder wel een eigen afweging maken. Die afweging ziet echter alleen op de vraag of door het bouwplan geen archeologisch waardvolle objecten worden aangetast en of de bouw verenigbaar is met de belangen van de waterstaat en/of waterkering. Dit betekent dat de door verzoekers aangevoerde aantasting van de dag- en zonlicht toetreding en het gebruik van het [pad] ook hierbij geen rol kon spelen.
De omgevingsvergunning voor het maken van de uitweg
4.7.
De omgevingsvergunning voor het maken van de uitweg ten behoeve van een van de woningen moet op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo worden verleend op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). In artikel 2.12 van de APV Kaag en Braassem 2012 staat dat deze vergunning alleen kan worden geweigerd: a) ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg; b) indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; c) indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of d) indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen van deze weigeringsgronden zich voordoet. Dat de uitweg voor een deel op de grond van eisers komt te liggen, is geen weigeringsgrond voor de vergunning. Dat betekent dat verweerder hierom de omgevingsvergunning voor het maken van de uitweg niet kon weigeren.
De watervergunning
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt ten slotte dat de bij besluit van 7 mei 2020 door het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden aan derde-partij verleende watervergunning een afzonderlijk besluit betreft. Dit besluit ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor, aangezien het hierin gaat om de omgevingsvergunning die door verweerder is verleend. Dat dit besluit volgens eisers niet op de juiste wijze zou zijn bekend gemaakt, is niet van invloed op de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond.
6. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening dan ook af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.