ECLI:NL:RBDHA:2021:7480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
C/09/585567 / HA ZA 20-3
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de gemeenschappelijke woning na echtscheiding met beroep op vernietiging van afspraken

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 14 april 2021, betreft het de verdeling van een gemeenschappelijke woning tussen ex-echtgenoten. De man vordert nakoming van afspraken die in 2018 zijn gemaakt over de verdeling van de woning, nadat eerdere afspraken uit 2010 niet zijn nagekomen. De vrouw heeft zich beroepen op vernietiging van de afspraken uit 2018, stellende dat deze tot stand zijn gekomen onder misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar beroep op artikel 3:44 BW onvoldoende heeft onderbouwd en dat de afspraken uit 2018 bindend zijn. De rechtbank oordeelt dat de vrouw moet meewerken aan de verdeling van de woning aan de man, onder de voorwaarde dat de man de benodigde financiering verkrijgt en de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Indien de man niet in staat is de woning over te nemen, zal deze aan de vrouw worden toegedeeld, mits zij ook aan bepaalde voorwaarden voldoet. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/585567 / HA ZA 20-3
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat: mr. R. Vane te Alphen aan den Rijn,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat: mr. Y.M. Bérénos te Leiden.
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 december 2019, met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4;
  • de beslissing van deze rechtbank van 23 oktober 2020, waarbij een mondelinge behandeling via “Skype voor Bedrijven” is gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 februari 2021 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het evidente onjuistheden van feitelijke aard betreft, maar zij hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in algehele gemeenschap van goederen. Bij beschikking van 18 maart 2009 van deze rechtbank is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 19 januari 2010 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Op 3 mei 2010 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met elkaar gesloten. Hierin hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap. Tot deze huwelijksgoederengemeenschap behoort onder andere de woning aan de [adres] te [plaats 1] (hierna: de voormalige echtelijke woning dan wel de woning). De vaststellingsovereenkomst vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“1. de onderneming [eiser] Motors met alle daartoe behorende activa en passiva en lusten en lasten vanaf 1 januari 2009, wordt toebedeeld aan partij [eiser].
2. Het bedrijfspand [pand] te [plaats 2], thans gemeenschappelijk eigendom van partijen, wordt toebedeeld aan partij [eiser].
3. Partijen verlenen hun medewerking aan de overdracht van de volledige eigendom van het pand [pand] aan [eiser]. De kosten hiervan komen voor rekening van [eiser].
4. De op het pand [pand] gevestigde hypothecaire lening(en) word(t)(en) op naam gesteld van [eiser] en [eiser] vrijwaart [gedaagde] van elke verplichting uit die hypothecaire lening(en) en draagt er zorg voor dat [gedaagde], indien daarvan sprake is, uit haar hoofdelijke aansprakelijk dienaangaande wordt ontslagen.
5. Het woonhuis [adres] te Alphen aan den Rijn en de daarop rustende hypothecaire lening ad € 181.000,-- worden toebedeeld aan [gedaagde].
6. Partijen verlenen hun medewerking aan de overdracht van de volledige eigendom van de woning [adres] aan [gedaagde]. De kosten hiervan komen voor rekening van [gedaagde].
7. De op het woonhuis [adres] gevestigde hypothecaire lening wordt op naam gesteld van [gedaagde]. [gedaagde] vrijwaart [eiser] van alle verplichtingen uit die lening en zij draagt er zorg voor dat [eiser] uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid dienaangaande wordt ontslagen.
(…)
11. [eiser] betaalt aan [gedaagde] terzake overbedeling een bedrag ad € 5.000,--, te voldoen in 5 maandelijkse termijnen van € 1.000,--, de eerste termijn te voldoen vóór 1 juli 2010 en de laatste termijn te voldoen voor 1 november 2010.
(…)
13. Partijen komen overeen binnen twee maanden na de ondertekening van deze overeenkomst uitvoering te geven aan het bepaalde in deze overeenkomst en zij verplichten zich in te spannen om tot volledige uitvoering van deze overeenkomst te komen.
(…)
16. Partijen doen wederzijds afstand van hun eventuele recht tot ontbinding van deze overeenkomst, ook voor het geval dat één van partijen in gebreke blijft bij de nakoming van zijn/haar verplichtingen uit de overeenkomst.”
2.3.
Er is vervolgens geen uitvoering gegeven aan de afspraken over de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de vrouw, omdat zij niet over de daartoe vereiste financiële middelen bleek te beschikken.
2.4.
Als productie 3 bij dagvaarding is een handgeschreven document overgelegd, gedateerd op 30 maart 2018 en ondertekend door beide partijen, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Waarde huis [adres] ± 260.000/270.000
hypotheek
180
± 80.000 overwaarde
½ 40.000 (denk minder)
ivm onderhoud?
afspraak 35.000
10.000 bij intrek
rest in termijnen
hypotheek op mijn naam”

3.Het geschil

3.1.
De rechtbank begrijpt de vordering van de man aldus dat hij, samengevat weergegeven, vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: de vrouw op grond van nakoming veroordeelt om binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis haar volledige medewerking te verlenen, althans een onherroepelijke en onvoorwaardelijke volmacht aan de man af te geven of te verzorgen, tot het passeren van een akte van verdeling en de goederenrechtelijke levering van het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning aan de man, onder de voorwaarden zoals partijen op 30 maart 2018 zijn overeengekomen;
  • subsidiair: het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning op grond van het wettelijke recht op verdeling toedeelt aan de man tegen betaling aan de vrouw van een bedrag van € 35.000,--, althans tegen een door de rechtbank te bepalen bedrag, onder de voorwaarde dat de hypotheekhouder de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek, met bepaling dat de vrouw binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis haar volledige medewerking dient te verlenen aan de goederenrechtelijke levering van het onverdeelde aandeel van de vrouw in de woning aan de man;
  • zowel primair als subsidiair: met bepaling dat, bij gebreke van medewerking door de vrouw, het vonnis voor de medewerking en toestemming van de vrouw in de plaats treedt, althans met oplegging van een dwangsom, en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen hebben de voormalige echtelijke woning gezamenlijk in eigendom. Om de verdeling te bewerkstelligen hebben partijen afspraken gemaakt. Op 3 mei 2010 hebben partijen afgesproken dat de vrouw het aandeel van de man in de woning van hem zou overnemen, maar de vrouw heeft hieraan geen gevolg gegeven. In 2018 zijn partijen daarom met elkaar in overleg getreden om de verdeling van de woning alsnog te bewerkstelligen. Op 30 maart 2018 hebben partijen nieuwe afspraken gemaakt, vervat in het als productie 3 bij dagvaarding overgelegde document. Hierbij zijn partijen kort gezegd overeengekomen dat de man het aandeel van de vrouw in de woning overneemt tegen betaling aan de vrouw van een bedrag van € 35.000,-- uit hoofde van overbedeling, waarbij de man ervoor zorgt dat de hypotheekhouder de vrouw ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. De vrouw komt de in 2018 gemaakte afspraken echter niet na, aldus de man. De man vordert daarom primair nakoming van de verdelingsafspraken uit 2018. Subsidiair geldt dat de man als deelgenoot ook op grond van artikel 3:178 BW recht heeft op verdeling van de woning.
3.3.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Zij meent dat zij alsnog de kans moet krijgen om de woning over te nemen en dat de volledige overwaarde aan haar toekomt. De vrouw wijst in dit verband op de in 2010 tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst waarin is bepaald dat de woning aan haar zou worden toegedeeld. Zij wijst ook op artikel 16 van die overeenkomst, waarin is bepaald dat partijen afstand doen van hun recht tot ontbinding van de overeenkomst. Verder voert zij aan dat de afspraken gemaakt in 2018 tot stand zijn gekomen onder misbruik van omstandigheden en daarom moeten worden vernietigd. Als toch van die afspraken wordt uitgegaan, meent de vrouw dat dan de gehele verdeling opnieuw dient plaats te vinden. Verder meent de vrouw dat wanneer wordt geoordeeld dat alleen de woning nog verdeeld moet worden, deze verdeling met drie jaar moet worden uitgesteld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In 2010 hebben partijen met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is afgesproken dat de voormalige echtelijke woning aan de vrouw zou worden toegedeeld. Aan die afspraak is geen uitvoering gegeven, waardoor de woning nog altijd onverdeeld is. De vorderingen van de man komen er op neer dat de woning nu alsnog verdeeld wordt en aan hem wordt toegedeeld.
Afspraken 2018
4.2.
De rechtbank stelt vast dat partijen in 2018 nadere afspraken hebben gemaakt, in afwijking van de in 2010 gemaakte afspraken. Deze nadere afspraken zijn gemaakt nadat de voormalige echtelijke woning jarenlang – de rechtbank stelt vast in strijd met hetgeen in artikel 13 van de vaststellingsovereenkomst is bepaald – onverdeeld is gebleven.
Partijen hebben in 2018 de – nieuwe – afspraak gemaakt dat de man de woning zou overnemen tegen betaling van de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw. De vrouw heeft dat ter zitting ook erkend. Zij meent evenwel dat zij niet aan deze afspraken kan worden gehouden. De vrouw beroept zich op vernietiging van de afspraken uit 2018 omdat deze door misbruik van omstandigheden tot stand zouden zijn gekomen. Zij stelt dat er aan de zijde van de man sprake is geweest van dwang. De man heeft haar tijdens de relatie van partijen mishandeld en heeft ook in 2018 op agressieve wijze druk op haar uitgeoefend om haar te bewegen de overeenkomst te ondertekenen, aldus de vrouw. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat het een voor haar moeilijke periode was in 2018, omdat haar vader recent was overleden en haar relatie net was beëindigd. De man heeft deze stellingen van de vrouw weersproken. De rechtbank overweegt het volgende.
4.3.
Op grond van artikel 3:44 BW is een rechtshandeling vernietigbaar wanneer zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Misbruik van omstandigheden is aanwezig wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, terwijl hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Het is aan degene die een beroep doet op deze bepaling – in dit geval dus de vrouw – om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat aan de voorwaarden is voldaan.
4.4.
De rechtbank concludeert dat de vrouw haar beroep op artikel 3:44 BW, mede gelet op de betwisting van de man, onvoldoende heeft onderbouwd. De vrouw heeft onvoldoende feitelijke aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit zou kunnen volgen dat de man op agressieve wijze druk heeft uitgeoefend op haar. Ook heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij de afspraken is aangegaan (mede) door de moeilijke situatie waarin zij stelt te hebben verkeerd en ook is niet gebleken dat de man van die gestelde omstandigheden misbruik heeft gemaakt. Het beroep van de vrouw op artikel 3:44 BW wordt dan ook verworpen. Misbruik van omstandigheden is niet komen vast te staan.
4.5.
De rechtbank heeft bij het voorgaande ook acht geslagen op het feit dat ter zitting naar voren is gekomen dat partijen op 10 april 2018 nog een nadere – op de afspraken van 30 maart 2018 aanvullende – afspraak hebben gemaakt, op grond waarvan de man een bedrag van € 1.000,-- aan de vrouw heeft betaald. Dit is genoteerd op de achterkant van het document waar de overige afspraken op stonden vermeld en beide partijen hebben ook voor deze aanvullende afspraak getekend. Aan deze afspraak is uitvoering gegeven, zonder dat de overige afspraken ter discussie zijn gesteld, zo begrijpt de rechtbank. Ook nadien heeft de vrouw geen beroep gedaan op misbruik van omstandigheden, althans dat heeft zij niet gesteld. Pas in deze procedure heeft de vrouw een beroep gedaan op vernietiging van de gemaakte afspraken.
4.6.
Het voorgaande betekent dat thans moet worden uitgegaan van de nieuwe afspraken uit 2018.
4.7.
Dat van de nieuwe afspraken uit 2018 moet worden uitgegaan betekent ook dat de rechtbank het betoog van de vrouw over artikel 16 van de vaststellingsovereenkomst, waarin is opgenomen dat partijen afstand doen van hun eventuele recht tot ontbinding van die overeenkomst, passeert. Nog los van de vraag wat de vrouw hier precies mee heeft willen zeggen, heeft de man geen beroep gedaan op ontbinding van die overeenkomst maar beroept hij zich op de nieuwe afspraken uit 2018. Voor zover daarmee in strijd, gaan de nieuwe afspraken thans boven de afspraken uit 2010.
4.8.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat wanneer van de afspraken uit 2018 zou worden uitgegaan, dat dan de gehele verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap opnieuw dient plaats te vinden. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Ter zitting is gebleken dat de overige verdelingsafspraken uit 2010 zijn uitgevoerd overeenkomstig hetgeen in de vaststellingsovereenkomst is bepaald en partijen hebben op dit punt in 2018 geen andere of aanvullende afspraken gemaakt. De rechtbank ziet dan ook geen reden waarom de verdeling opnieuw dient te plaats te vinden.
4.9.
De rechtbank gaat ook voorbij aan het beroep van de vrouw op artikel 3:196 BW, waarin is bepaald dat een verdeling vernietigd kan worden indien een deelgenoot omtrent de waarde van te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Ten eerste geldt dat de vrouw dit beroep doet ruim buiten de vervaltermijn van drie jaar (artikel 3:200 BW). De vrouw heeft bovendien niet concreet gemaakt waarover zij dan precies heeft gedwaald en de door haar gestelde benadeling voor meer dan een kwart is, mede in het licht van de erkende stelling van de man dat hij de ten tijde van de echtscheiding bestaande (aanzienlijke) schulden volledig op zich heeft genomen (en nog steeds neemt), ook niet voldoende onderbouwd.
Beroep op uitsluiting van de verdeling
4.10.
De vrouw verzoekt de rechtbank om de verdeling van de woning voor de duur van drie jaar uit te sluiten op grond van artikel 3:178 lid 3 BW.
4.11.
Artikel 3:178 lid 3 BW bepaalt dat, indien de door een onmiddellijke verdeling getroffen belangen van een of meer deelgenoten aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling worden gediend, de rechter op verlangen van een deelgenoot, voor ten hoogste drie jaren, een vordering tot verdeling kan uitsluiten. Bij de beantwoording van de vraag of de door de verdeling getroffen belangen aanmerkelijk groter zijn dan de belangen die door de verdeling zijn gediend, moeten de belangen van beide partijen tegen elkaar worden afgewogen, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden van het geval. De rechtbank overweegt het volgende.
4.12.
Na de echtscheiding in 2010 was het de bedoeling van partijen dat de vrouw de voormalige echtelijke woning zou overnemen. Dit is, hoewel de vrouw hiervoor ruimschoots de gelegenheid heeft gekregen, niet gebeurd. In 2018 hebben partijen vervolgens afgesproken dat de man de woning zou overnemen, maar ook dit is niet gebeurd. De man heeft in dit verband gesteld dat hij herhaaldelijk heeft geprobeerd om met de vrouw de verdeling van de woning te bewerkstelligen, maar de vrouw was volgens hem niet bereid om hieraan haar medewerking te verlenen. De woning is dus al sinds 2010 onverdeeld gebleven.
4.13.
Gelet op het uitgangspunt dat niemand kan worden gehouden om in onverdeeldheid te blijven, heeft de man er recht op en belang bij om de onverdeeldheid van de woning te beëindigen. Aan de stelling van de vrouw dat nergens uit blijkt dat de huidige situatie bezwaarlijk is voor de man, gaat de rechtbank voorbij. De man heeft immers onweersproken gesteld dat hij sinds de echtscheiding op een kamertje boven zijn zaak woont en geen eigen woning heeft. De man is bovendien, hoewel hij niet in de woning woont, nog steeds hoofdelijk aansprakelijk voor de aan de woning verbonden hypotheek en hij is in het verleden, in ieder geval één keer maar volgens de man vaker, door de bank aangesproken in verband met een betalingsachterstand van de vrouw. Gelet op het voorgaande heeft de man voldoende belang bij formele afwikkeling van de verdeling van de woning. Dat dit tot gevolg heeft dat de vrouw met haar kleindochter de woning zal moeten verlaten, acht de rechtbank uitermate vervelend maar, gelet op de overige omstandigheden, onvoldoende zwaarwegend om de verdeling voor de duur van drie jaar uit te sluiten. Niet gebleken is bovendien dat vrouw in het geheel geen mogelijkheden heeft om elders te gaan wonen. Het beroep van de vrouw op artikel 3:178 lid 3 BW zal dan ook worden verworpen.
Beslissingen met betrekking tot de verdeling
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het eerste onderdeel van de primaire vordering van de man toewijsbaar is. De rechtbank zal de vrouw veroordelen tot nakoming van de overeengekomen toedeling van de woning aan de man.
4.15.
Het tweede onderdeel van de primaire vordering van de man ziet met name op de waarde van de woning en, daaruit voortvloeiend, het bedrag dat de man uit hoofde van overbedeling aan de vrouw dient te voldoen. In zijn vordering is de man uitgegaan van de een waarde van de woning van € 260.000,--, wat volgens hem is afgesproken in 2018. Naar aanleiding van de betwisting van deze afspraak door de vrouw en haar betoog dat aan de waarde van € 260.000,-- geen taxatie ten grondslag ligt, hebben partijen ter zitting afgesproken om de huidige waarde van de woning door middel van een taxatie te laten bepalen. Beide partijen hebben zich akkoord verklaard met de inschakeling van [X] Makelaardij te Alphen aan den Rijn voor deze taxatie. De rechtbank zal daarom beslissen dat deze makelaar de huidige marktwaarde van de woning bindend voor partijen zal vaststellen. Partijen dienen daartoe gezamenlijk binnen één week na heden een taxatieopdracht aan [X] Makelaardij te geven. Beide partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn. Partijen moeten de kosten van de taxatie gezamenlijk dragen.
4.16.
Aangezien niet vast staat dat de man financieel in staat is de benodigde financiering voor overname van de woning tegen de door [X] Makelaardij te taxeren waarde te verkrijgen, zal de rechtbank aan voormelde veroordeling van de vrouw tot nakoming van de overeengekomen toedeling van de woning aan de man de opschortende voorwaarden verbinden dat (i) de man binnen twee maanden na de datum van de taxatie erin slaagt de voor de toedeling van de woning aan hem benodigde financiering te verkrijgen en (ii) de vrouw door de hypotheekverstrekker wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de aan de woning verbonden hypotheekschuld. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, zal de rechtbank – zoals door de man is gevorderd – de vrouw veroordelen haar volledige medewerking te verlenen aan, althans een onherroepelijke en onvoorwaardelijke volmacht aan de man af te geven of te verzorgen tot het passeren van een akte van verdeling en de goederenrechtelijke levering van (het onverdeelde aandeel van de vrouw in) de woning aan de man. Verder zal de rechtbank de man veroordelen om de helft van de overwaarde (de getaxeerde waarde verminderd met de hypotheekschuld) aan de vrouw te voldoen. De kosten van levering van de woning aan de man dienen door de man te worden gedragen. De levering dient plaats te vinden uiterlijk twee maanden nadat duidelijk is geworden dat de man de woning kan overnemen.
4.17.
Tot slot zal de rechtbank de, als derde onderdeel van de primaire vordering, gevorderde reële executie toewijzen, nu de vrouw tegen dit onderdeel geen verweer heeft gevoerd en deze vordering de rechtbank, gelet op de onweersproken stelling van de man dat de vrouw de overeengekomen toedeling van de woning aan hem niet nakomt, ook gegrond voorkomt.
4.18.
Indien de man niet in staat is de woning over te nemen onder de hiervoor onder i en ii genoemde voorwaarden, zal de rechtbank bepalen dat de woning tegen de door [X] Makelaardij te taxeren waarde zal worden toegedeeld aan de vrouw. Ook deze toedeling vindt plaats onder opschortende voorwaarden, te weten dat (a) de vrouw binnen twee maanden nadat duidelijk is geworden dat de man de woning niet kan overnemen, erin slaagt de hiertoe benodigde financiering te verkrijgen en (b) de man zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de aan de woning verbonden hypotheekschuld. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de man bevolen (zijn deel van) de woning aan de vrouw te leveren, onder de verplichting van de vrouw om de helft van de overwaarde (de getaxeerde waarde verminderd met de hypotheekschuld
)aan de man te voldoen. De kosten van levering van de woning aan de vrouw dienen door de vrouw te worden gedragen. De levering dient plaats te vinden uiterlijk twee maanden nadat duidelijk is geworden dat de vrouw de woning kan overnemen.
4.19.
Voor het geval ook de vrouw niet in staat is de woning over te nemen, zal de rechtbank bepalen dat de woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde. Partijen dienen hiertoe gezamenlijk, binnen één week nadat duidelijk is geworden dat de vrouw de woning niet kan overnemen, een verkoopopdracht te verstrekken aan [X] Makelaardij. Deze makelaar zal partijen bindend adviseren over de te hanteren vraag- en laatprijs. De na verkoop en levering gerealiseerde overwaarde (de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheekschuld en eventuele aan de verkoop verbonden kosten) komt beide partijen bij helfte toe. De datum van levering wordt in overleg met de makelaar en kopers bepaald, maar dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden.
Proceskosten
4.20.
In de omstandigheid dat partijen ex-echtgenoten zijn, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De door beide partijen gevorderde proceskostenveroordelingen worden dus afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de woning aan de [adres] te [plaats 1] bindend zal worden getaxeerd door [X] Makelaardij te Alphen aan den Rijn; partijen zullen daartoe binnen één week na heden gezamenlijk een taxatieopdracht aan [X] Makelaardij geven met het verzoek de marktwaarde van de woning vast te stellen per heden; beide partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld bij de taxatie aanwezig te zijn; de kosten van de taxatie worden door partijen gezamenlijk gedragen;
5.2.
veroordeelt de vrouw tot nakoming van de overeengekomen toedeling van de woning aan de man tegen de door [X] Makelaardij te taxeren waarde, onder de opschortende voorwaarden dat (i) de man binnen twee maanden na de datum van de taxatie erin slaagt de voor de toedeling van de woning aan hem benodigde financiering te verkrijgen en (ii) de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de aan de woning verbonden hypotheekschuld;
5.3.
indien aan de hiervoor onder i en ii genoemde voorwaarden wordt voldaan, wordt (1) de vrouw veroordeeld haar volledige medewerking te verlenen aan, althans een onherroepelijke en onvoorwaardelijke volmacht aan de man af te geven of te verzorgen, tot het passeren van een akte van verdeling en de goederenrechtelijke levering van (het onverdeelde aandeel van de vrouw in) de woning aan de man en (2) wordt de man veroordeeld om de helft van de overwaarde (de getaxeerde waarde verminderd met de hypotheekschuld) aan de vrouw te voldoen; de kosten van levering van de woning aan de man dienen door de man te worden gedragen; de levering dient plaats te vinden uiterlijk twee maanden nadat duidelijk is geworden dat de man de woning kan overnemen;
5.4.
bepaalt dat, bij gebreke van de onder 5.3 bedoelde medewerking door de vrouw, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de voor de levering van de woning vereiste medewerking en toestemming van de vrouw;
5.5.
indien
nietaan de hiervoor onder i en ii genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de woning worden toegedeeld aan de vrouw tegen de door [X] Makelaardij te taxeren waarde, onder de opschortende voorwaarden dat (a) de vrouw binnen twee maanden nadat duidelijk is geworden dat de man de woning niet kan overnemen, erin slaagt de hiertoe benodigde financiering te verkrijgen en (b) de man zal worden ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de aan de woning verbonden hypotheekschuld;
5.6.
indien aan de hiervoor onder a en b genoemde voorwaarden wordt voldaan, wordt de man bevolen (zijn deel van) de woning aan de vrouw te leveren, onder de verplichting van de vrouw om de helft van de overwaarde (de getaxeerde waarde verminderd met de hypotheekschuld
)aan de man te voldoen; de kosten van levering van de woning aan de vrouw dienen door de vrouw te worden gedragen; de levering dient plaats te vinden uiterlijk twee maanden nadat duidelijk is geworden dat de vrouw de woning kan overnemen;
5.7.
indien
nietaan de hiervoor onder a en b genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de woning worden verkocht en geleverd aan een derde; partijen zullen hiertoe gezamenlijk, binnen één week nadat duidelijk is geworden dat de vrouw de woning niet kan overnemen, een verkoopopdracht verstrekken aan [X] Makelaardij, die partijen bindend zal adviseren over de te hanteren vraag- en laatprijs; de na verkoop en levering gerealiseerde overwaarde (de verkoopopbrengst verminderd met de hypotheekschuld en aan de verkoop verbonden kosten) komt beide partijen bij helfte toe; de datum van levering wordt in overleg met [X] Makelaardij en kopers bepaald, maar dient zo spoedig mogelijk plaats te vinden;
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Erich en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 2163