ECLI:NL:RBDHA:2021:7406

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
SGR21/2129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid beslissing op Wob-verzoek door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Op 11 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Eiseres had beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen van de minister op haar Wob-verzoek van 18 december 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres op 24 februari 2021 de minister in gebreke heeft gesteld. Eiseres heeft op 11 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekendmaken. De rechtbank heeft de minister verzocht om een langere termijn, maar de gemachtigde van eiseres verzet zich hiertegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek bijna zes maanden geleden is ingediend en dat er nog steeds geen besluit is genomen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden, zoals de Coronacrisis, maar verwachtte toch voortvarendheid van de minister.

De rechtbank heeft bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 534,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: A.A. Loonstein),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

(gemachtigde mr. O.K.N. Kumar).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen van verweerder op haar verzoek van 18 december 2020 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij brief van 15 maart 2021 heeft de rechtbank verweerder, onder andere, verzocht, binnen twee weken na de dagtekening van de brief, mede te delen of de termijn waarbinnen in deze procedure een besluit moet worden genomen is verstreken. Verweerder heeft hierop bij brief van 29 maart 2021 gereageerd.

Overwegingen

1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 24 februari 2021 in gebreke gesteld. Sindsdien zijn (meer dan) twee weken verstreken. Eiseres heeft vervolgens op 11 maart 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar Wob-verzoek.
3. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
6. Verweerder heeft de rechtbank verzocht toepassing te geven aan de bevoegdheid van artikel 8:55 derde lid Awb en verweerder een langere termijn te geven om alsnog te beslissen op het verzoek. Daarbij heeft verweerder ter zitting laten weten dat op een deel van het verzoek in de loop van volgende week zal worden beslist en dat op het andere deel van het verzoek gelet op de komende vakantieperiode zeer waarschijnlijk niet vóór 1 september zal worden beslist. Gemachtigde van eiseres verzet zich tegen de gesplitste besluitvorming en de termijn waarop die besluitvorming plaatsvindt. Wat hem betreft is er alle aanleiding om een kortere termijn dan twee weken aan verweerder te geven. Verweerder treuzelt al maanden met het nemen van een beslissing. Het wordt tijd dat er een beslissing op het hele verzoek wordt genomen.
7. De rechtbank stelt vast dat het verzoek inmiddels bijna 6 maanden geleden is ingediend en dat besluitvorming nog niet heeft plaatsgevonden. Het betreft een omvangrijk verzoek als gevolg waarvan zo’n 1000 documenten bekeken en beoordeeld moeten worden. Tevens moeten derde-belanghebbenden in kaart worden gebracht en in de gelegenheid worden gesteld om hun zienswijze te geven. Daarbij komt dat dit verzoek niet het enige omvangrijke verzoek is dat gedaan wordt. De rechtbank acht het aannemelijk dat verweerder te maken heeft met een toename van het aantal verzoeken. Daarbij komt dat de Coronacrisis, ook al is die inmiddels zo’n 1,5 jaar aan de gang, zijn sporen nalaat als het gaat om vertraging in werkwijzen en besluitvorming. Voor een deel vraagt verweerder terecht aandacht voor deze bijzondere omstandigheden. Tegelijk is de rechtbank van oordeel dat ook onder deze omstandigheden de nodige voortvarendheid van verweerder mag worden verwacht. Daarbij past niet dat op een deel van het verzoek – naar verwachting – pas rond september zal worden beslist.
De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder uiterlijk 16 juli 2021 een besluit moet nemen op het gehele Wob-verzoek.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet - anders dan door eiseres gevraagd - geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- , en een wegingsfactor 0,5 (licht)). Het gewicht van de zaak is bepaald op de wegingsfactor licht omdat de kern van het geschil alleen de vraag betreft welke termijn verweerder geboden moet worden voor het alsnog nemen van een besluit.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 16 juli 2021 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 534,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van E.T. Rietbroek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.