ECLI:NL:RBDHA:2021:7405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/3640
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van de Afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen. Eiseres, geboren in 2005, en haar familie, allen van Indonesische nationaliteit, hebben een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de Afsluitingsregeling, met name de voorwaarde dat er een asielaanvraag moest zijn ingediend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het discriminatieverbod en dat de Afsluitingsregeling niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eisers uitvalt, aangezien de banden met Nederland niet uitzonderlijk zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] , eiseres, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres 2], moeder van eiseres, V-nummer [V-nummer 2] ,
[eiser], broer van eiseres, V-nummer [V-nummer 3] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (de Afsluitingsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 18 mei 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 2005. Haar moeder is geboren op [geboortedag 2] 1971 en haar broer is geboren op [geboortedag 3] 2009. Allen hebben de Indonesische nationaliteit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarde b van de Afsluitingsregeling, zodat zij niet van het vereiste van het hebben van een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) kan worden vrijgesteld. Daarnaast kunnen eisers ook niet op grond van artikel 8 van het EVRM [1] van het mvv-vereiste worden vrijgesteld. Niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die de gebruikelijke banden met Nederland ontstijgen.
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. De voorwaarde b van de Afsluitingsregeling, dat door of namens eiseres een asielaanvraag had moeten worden gedaan, is gelet op het arrest A&S [2] in strijd met de Unierechtelijke beginselen van gelijkheid, rechtszekerheid en proportionaliteit. Uit hetgeen is bepaald in artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn [3] volgt dat het Unierecht in deze procedure van toepassing is. Indien het Unierecht niet van toepassing wordt verklaard beroepen eisers zich op de Nederlandse algemene beginselen van behoorlijk bestuur, het gelijkheidsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel. Verder dient de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het voordeel van eisers uit te vallen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de belangen van de kinderen niet zwaarder wegen dan de belangen van Nederland bij een restrictief toelatingsbeleid.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Unierecht
5. Eisers stellen dat het Unierecht en daardoor ook de Unierechtelijke rechtsbeginselen van toepassing zijn op hun aanvraag. Zij wijzen er op dat artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn bepaalt dat lidstaten in schrijnende gevallen, om humanitaire of om andere redenen kunnen beslissen een verblijfsvergunning te verlenen. In dat geval wordt geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Met de Afsluitingsregeling heeft verweerder volgens eisers van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, waardoor het hierbij gaat om de uitoefening van Unierecht.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het Unierecht in deze zaak niet van toepassing is. Niet is gebleken dat het Unierecht de grondslag is geweest voor de Afsluitingsregeling. Het gaat hier om nationaal begunstigend beleid. Het door eiser genoemde artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn geeft de lidstaten de bevoegdheid om in afwijking van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn niet in alle gevallen waarbij sprake is van een illegaal op het grondgebied verblijvende derdelander een terugkeerbesluit op te leggen. Er kan een derdelander om humanitaire of andere redenen een vergunning of andere vorm van verblijf worden verleend. De Terugkeerrichtlijn ziet dus op de vraag wanneer en of een terugkeerbesluit kan, dan wel, moet worden opgelegd. Het door eisers genoemde artikel 6 moet daarom ook tegen die achtergrond worden gezien. Dat betekent dat ook de Unierechtelijke rechtsbeginselen niet van toepassing zijn in deze zaak. Zie ook deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 8 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5271.
Strijd met het discriminatieverbod
6. Voor zover eisers zich op het standpunt stellen dat voorwaarde b van de Afsluitingsregeling in strijd is met artikel 14 van het EVRM en 2 van het IVRK [4] overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de Afsluitingsregeling begunstigend beleid is tot het instellen waarvan verweerder niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting gehouden is. Zoals volgt uit de rechtspraak van de Afdeling [5] komt verweerder bij het invullen van dergelijk beleid een grote mate van vrijheid toe. Bij het stellen van voorwaarden aan dat begunstigend beleid kan verweerder bepalen welke groepen van personen onder de Afsluitingsregeling vallen en welke toelatingseisen daarop van toepassing zijn. De Afdeling heeft over eerder begunstigend beleid van verweerder geoordeeld dat dat beleid redelijk is. Nu dit eerdere beleid in zeer grote mate overeenkomt met de huidige Afsluitingsregeling, kan deze lijn naar het oordeel van de rechtbank worden doorgetrokken in deze zaak. Daaruit volgt dat de rechtbank de Afsluitingsregeling en de gehanteerde voorwaarden, waaronder de eis van het ingediend hebben van een asielaanvraag, zoals onder voorwaarde b omschreven, niet onredelijk acht. Het door verweerder gemaakte onderscheid tussen vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend en vreemdelingen die dat niet hebben gedaan, acht de rechtbank dan ook niet strijdig met artikel 14 van het EVRM en artikel 2 van het IVRK. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder bij de invulling van de Afsluitingsregeling een grote mate van vrijheid toekomt en dat hij bij het stellen van voorwaarden kan bepalen welke groepen van personen onder dat beleid vallen en welke toelatingseisen van toepassing zijn.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
7. Eisers betogen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het gelijkheidsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Dit betoog slaagt niet.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, noch artikel 1 van de Grondwet, noch artikel 26 van het IVBPR [6] gehandeld. Op grond van het gelijkheidsbeginsel dienen gelijke gevallen gelijk behandeld te worden, en mag er geen ongerechtvaardigd onderscheid worden gemaakt. Eisers voeren aan dat hun situatie gelijk is aan die van kinderen waarvan de ouders namens hen een asielaanvraag in 48-uursaanmeldcentum hebben gedaan. Die kinderen hebben ook nooit in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van hun asielprocedure, maar voldoen wel aan de voorwaarde b van de Afsluitingsregeling. De rechtbank overweegt dat eisers slechts in het algemeen hebben gesteld dat hun situatie gelijk is aan die van de kinderen namens wie een asielaanvraag in het 48-uursaanmeldcentrum hebben gedaan. Zij hebben echter geen concrete zaken overgelegd waarin sprake zou zijn van gelijke gevallen. Daarbij komt dat eisers nooit in onzekerheid hebben verkeerd over hun terugkeermogelijkheden na afwijzing van een asielverzoek.
7.2.
Evenmin heeft verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld. Niet is gebleken dat eisers (gerechtvaardigd) in de veronderstelling waren dat zij wel recht zouden hebben op een vergunning.
Artikel 8 van het EVRM
8. Eisers betogen dat zij op grond van artikel 8 van het EVRM in aanmerking komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Uitzetting is immers in strijd met het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eisers zijn in Nederland geboren, gaan hier naar school en spreken niet de Indonesische taal.
8.1.
Uit het arrest Butt [7] kan worden afgeleid dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de desbetreffende vreemdeling dan wel diens ouders konden - althans hadden moeten - weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden reden voor de conclusie dat op grond van artikel 8 van het EVRM een verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven.
8.2.
De aangevoerde banden met Nederland zijn niet zodanig bijzonder dat die de normale banden overstijgen. Eisers hebben nooit een geldige verblijfsvergunning gehad. De moeder van eiseres en haar broer wist daarom, althans had moeten weten, dat haar verblijfssituatie onzeker was. Desondanks is zij gebleven en heeft er dus voor gekozen om haar privéleven in Nederland te intensiveren. Alle banden die eiseres en haar broer stellen te hebben met Nederland zijn aangegaan tijdens het illegale verblijf hier te lande. De omstandigheden dat eiseres en haar broer in Nederland zijn geboren, hier naar school gaan en de Nederlandse, maar niet de Indonesische, taal spreken, zijn gebruikelijke banden die voortvloeien uit een langdurig verblijf. Niet is gebleken dat eiseres en haar broer uitzonderlijke banden met Nederland hebben. De verklaringen van de scholen van eiseres en haar broer en de verklaring van de burgemeester van Leidschendam-Voorburg geven ook geen blijk van uitzonderlijke banden. In het rapport van Defence for Children wordt het weliswaar voor de ontwikkeling van de kinderen wenselijk geacht dat zij in Nederland blijven, maar daaruit volgt niet dat eisers zich niet zouden kunnen handhaven in Indonesië. Dat het aanpassingen van hen als gezin zal vergen om in Indonesië een leven op te bouwen doet daaraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging voldoende gemotiveerd in het nadeel van eisers heeft laten uitvallen.
Medische omstandigheden
9. Voor zover eiseres betoogt dat zij vanwege medische redenen niet kan worden uitgezet, overweegt de rechtbank dat het haar vrij staat om een aanvraag voor uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 in te dienen.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Arrest A&S van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 april 2018, ECLI:EU:C:2018:248.
3.Richtlijn 2008/115/EG.
4.Verdrag inzake de rechten van het kind.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3867.
6.Internationaal verdrag inzake burger- en politieke rechten.
7.Het arrest Butt t. Noorwegen van het EHRM van 4 december 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.