ECLI:NL:RBDHA:2021:7402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/5479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van pleegouderschap

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een zus en haar broer met Eritrese nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun pleegouder, referent. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna eisers bezwaar maakten. Het bestreden besluit handhaafde de afwijzing, waarop eisers beroep instelden. Tijdens de zitting op 18 mei 2021, die via Skype plaatsvond, werd de referent bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het pleegouderschap van de referent, ondanks de argumenten van eisers dat de referent hen financieel ondersteunt en dat zij bij hem hebben gewoond. De rechtbank concludeerde dat de referent niet als pleegouder kon worden aangemerkt, omdat niet was aangetoond dat hij het juridisch gezag over eisers had. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving, met name artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000, en concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan op 23 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer 1] ,

en haar broer,
[eiser], V-nummer [V-nummer 2] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

In het besluit van 8 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen.
In het besluit van 10 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 18 mei 2021. Referent is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Een tolk is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 2001. Haar broer is geboren op [geboortedag 2] 2006. Zij hebben allebei de Eritrese nationaliteit. Eisers hebben op 9 januari 2017 een aanvraag gedaan voor een mvv ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’. Referent is de broer van eisers.
2. Verweerder heeft met het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder acht de identiteit en nationaliteit van eisers aannemelijk. Echter, niet is gebleken van familie- en gezinsleven tussen eisers en referent. Niet is gebleken dat persoonlijke en hechte banden bestaan tussen referent als pleegouder en eisers als pleegkinderen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eisers voeren aan dat ten onrechte niet het voordeel van de twijfel is gegeven ten aanzien van het pleegouderschap. De reden waarom referent de pleegouder van eisers is geworden is duidelijk. De vader van eisers is immers verlamd geraakt en kan niet meer voor hen zorgen. Ook ten aanzien van de medische situatie van de vader van eisers had verweerder het voordeel van de twijfel moeten geven. Voorafgaand aan de uitreis van referent en zijn gezin hebben eisers vier jaar bij zijn gezin gewoond. Zij hebben een sterke band. Ook worden eisers door referent financieel ondersteund.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het juridisch gezag niet is aangetoond en dat de zorg voor eisers slechts tijdelijk was, zodat geen sprake is van pleegouderschap van referent.
Wat zijn de regels?
5. In artikel 3.14, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid wordt verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat referent niet als pleegouder kan worden aangemerkt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de voogdijverklaring niet door Bureau Documenten kan worden beoordeeld, zodat daar geen waarde aan gehecht kan worden. De overgelegde schoolrapporten en geboorteaktes zijn niet echt bevonden en daaruit volgt evenmin het pleegouderschap van referent. Daarnaast is de overgelegde medische verklaring over de medische problemen van de vader van eisers als niet te beoordelen aangemerkt door Bureau Documenten. Daarbij merkt de rechtbank op dat indien al van een bevoegdelijk opgemaakt en inhoudelijk juist document moet worden uitgegaan, uit het document slechts valt af te leiden dat de vader van eisers een beroerte heeft gehad en op dat moment aan de rechterzijde verlamd was. Of en in hoeverre de vader is hersteld van de gevolgen van de beroerte is daaruit niet af te leiden. Wel blijkt uit het dossier dat de vader fysiotherapie kreeg en dat hij vier maanden na het verblijf bij referent naar zijn eigen huis wilde. Bovendien zijn eisers na de uitreis van de echtgenote van referent weer teruggegaan naar hun vader. Dat de vader niet voor de kinderen kan zorgen is de rechtbank dan ook niet gebleken. Evenmin is aangetoond dat eisers onder het rechtmatige gezag van de referent staan. Referent kan dus niet worden aangemerkt als de pleegouder van eisers.
6.1.
De in beroep overgelegde verklaring van de ‘Administration of Maakel region’ van 28 oktober 2020 kan gelet op de ‘ex tunc’ toetsing in beroep niet bij de beoordeling worden betrokken.
6.2.
Nu in de besluitvormingsfase niet is aangetoond dat referent het juridisch
gezag heeft over eisers en dit gelet op de cumulatieve voorwaarden als genoemd in artikel 3.14 van het Vb, een zelfstandige afwijzingsgrond vormt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.