In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, een zus en haar broer met Eritrese nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun pleegouder, referent. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarna eisers bezwaar maakten. Het bestreden besluit handhaafde de afwijzing, waarop eisers beroep instelden. Tijdens de zitting op 18 mei 2021, die via Skype plaatsvond, werd de referent bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het pleegouderschap van de referent, ondanks de argumenten van eisers dat de referent hen financieel ondersteunt en dat zij bij hem hebben gewoond. De rechtbank concludeerde dat de referent niet als pleegouder kon worden aangemerkt, omdat niet was aangetoond dat hij het juridisch gezag over eisers had. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante wetgeving, met name artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000, en concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan op 23 juni 2021.