ECLI:NL:RBDHA:2021:7393
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op grond van het feit dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit, dat op 10 maart 2021 was genomen, leidde tot beroep van de verzoeker bij de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen van de uitspraak werd verwezen naar een eerdere uitspraak van dezelfde rechtbank met zaaknummer NL21.3599, waarin op het beroep van de verzoeker was beslist. Gezien deze eerdere uitspraak, heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast is er in de uitspraak aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de voorzieningenrechter is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, wat betekent dat de beslissing definitief is.