ECLI:NL:RBDHA:2021:7390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/7341 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht van een EU-burger op basis van openbare orde en veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Surinaamse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die van 1992 tot 2002 in Nederland verbleef en in 2002 ongewenst werd verklaard, keerde in 2015 terug naar Nederland. Sinds 2017 was hij geregistreerd als EU-burger onder de beperking verblijf als familielid van een EU-burger. Echter, na een veroordeling tot een gevangenisstraf van 24 maanden wegens poging tot doodslag, heeft de Staatssecretaris zijn verblijfsrecht beëindigd en een inreisverbod van tien jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het persoonlijke gedrag van de eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt, en dat er geen sprake was van een bestendige gedragsverandering. De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van het verblijfsrecht en het inreisverbod niet in strijd waren met artikel 8 van het EVRM, omdat de emotionele banden met Nederland niet meer dan gebruikelijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/7341

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser als EU-burger beëindigd en is aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaren.
Bij besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was [A] , trajectbegeleider van eiser bij Exodus, op de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Achtergrond
2. Eiser is geboren op [1977] en bezit de Surinaamse nationaliteit. Hij is opgevoed door zijn grootmoeder in Suriname, nadat zijn moeder op jonge leeftijd is overleden. Hij is naar eigen zeggen in 1992 op 15-jarige leeftijd naar Nederland gestuurd, en is hier herenigd met zijn vader, broer en zussen. Hij heeft lange tijd illegaal in Nederland verbleven, omdat zijn vader vergeten was een vergunning voor hem aan te vragen. In 2000 is eiser ongewenst verklaard en in 2002 is hij uitgezet. In 2015 is hij Nederland weer ingereisd. Eiser heeft een zoon [zoon] die is geboren op [2001] . [zoon] heeft de Nederlandse nationaliteit.
3. Eiser is sinds 19 december 2017 geregistreerd als EU-burger onder de beperking verblijf als familielid van een EU-burger. Eiser heeft op grond van Chavez-Vilchez een afgeleid verblijfsrecht in Nederland bij zijn zoon [zoon] [1] .
4. Uit een uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2020 blijkt dat eiser bij strafvonnis van 27 maart 2019 door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag, gepleegd op 16 augustus 2018. Uit het uittreksel blijkt ook dat eiser in 2018 tot zestig uur werkstraf of dertig dagen hechtenis (waarvan de helft voorwaardelijk) is veroordeeld voor winkeldiefstal, belediging van een politieambtenaar en vernieling.
5. Uit dit uittreksel blijkt verder dat eiser in de periode voor zijn uitzetting naar Suriname in 2002 is veroordeeld op
- 16 november 1999 tot 15 maanden gevangenisstraf wegens een harddrugsdelict, gepleegd op 1 oktober 1998;
- 5 februari 2002 tot 24 maanden gevangenisstraf waarvan 8 maanden voorwaardelijk wegens diefstal met geweld, gepleegd op 2 oktober 2001;
- 31 juli 1997 tot een transactie van ƒ275,-, wegens diefstal, gepleegd op 5 maart 1996.
De veroordeling van 16 november 1999 heeft destijds geleid tot de ongewenstverklaring van eiser.
Het bestreden besluit
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het verblijfsrecht van eiser beëindigd, omdat zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt [2] . De directe aanleiding voor dit besluit van verweerder was het eerder genoemde strafvonnis van de rechtbank van 27 maart 2019. Verweerder heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat artikel 3.86 van het Vb niet aan verblijfsbeëindiging in de weg staat. Verweerder heeft bepaald dat eiser Nederland direct moet verlaten [3] en heeft tegen eiser een inreisverbod van tien jaren uitgevaardigd. [4] Zowel de verblijfsbeëindiging als de uitvaardiging van een inreisverbod leidt volgens verweerder niet tot een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Conclusie van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verblijfsrecht heeft mogen beëindigen en aan hem terecht een inreisverbod voor de duur van tien jaren heeft uitgevaardigd. De rechtbank zal dit oordeel hieronder bespreken aan de hand van de beroepsgronden van eiser en hetgeen op zitting is besproken met partijen.
Beëindiging verblijfsrecht
8. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie [5] volgt en niet wordt betwist dat, indien een vreemdeling afgeleid verblijfsrecht ontleent aan artikel 20 van het VwEU, dit verblijfsrecht niet onvoorwaardelijk is, maar kan worden ontzegd of beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Bij deze beoordeling dient ook een evenredigheidstoets te worden uitgevoerd, waarbij met name rekening wordt gehouden met het gedrag van de vreemdeling, de duur en de rechtmatigheid van diens verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, de aard en de ernst van het gepleegde strafbare feit, de mate van actueel gevaar van de vreemdeling voor de samenleving, de leeftijd van de betrokken kinderen en hun gezondheidstoestand, alsmede hun economische situatie en gezinssituatie.
9. Evenmin is betwist dat wordt voldaan aan de glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vb. In geschil is of verweerder voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast (het Unierechtelijke openbare orde criterium).
Vormt eiser een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging?
10. Eiser heeft aangevoerd dat de verblijfsbeëindiging in strijd is met het Unierechtelijke openbare orde criterium. Eiser betwist dat hij een actuele bedreiging vormt. Hij stelt dat sprake is van een positieve gedragsverandering waardoor het risico op recidive substantieel is afgenomen. In dat verband wijst eiser op het feit dat de oorzaak van de geweldsuitbarsting(en), waarvoor hij is veroordeeld volledig is toe te schrijven aan zijn alcoholverslaving in combinatie met het gebruik van cannabis. Eiser heeft nu een effectieve detox ondergaan en is in behandeling voor de alcohol- en cannabisverslaving. Eiser heeft een stabiele verblijfplaats en een stabiel levensritme opgepakt en hij gaat zichtbaar vooruit. Bij het voortduren van de behandeling is de verwachting dat hij nog verder vooruit zal gaan. Ook is eiser gestart met een behandeling bij een psychiater. Eiser verwijst naar verklaringen van de trajectbegeleider van Exodus [A] van 23 juni 2020 en 23 november 2020, een voortgangsverslag van het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering van 6 november 2020 en een verklaring van de psychiater van 16 februari 2021. Uit deze verklaringen kan volgens eiser worden opgemaakt dat bij hem sprake is van een positieve gedragsverandering. De situatie van eiser is zodanig verbeterd dat er nu geen sprake meer is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde, aldus eiser.
11. Het standpunt van verweerder dat eisers persoonlijke gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, berust naar het oordeel van de rechtbank op een voldoende en deugdelijke motivering.
12. Verweerder heeft alle door eiser naar voren gebrachte omstandigheden bij de beoordeling betrokken. Eiser is op 27 maart 2019 door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens poging tot doodslag. Uit het strafvonnis blijkt onder meer dat de reclassering risico’s ziet in zelfbeheersing, probleembesef, inadequate probleemhantering en houding. De reclassering beoordeelt de recidivekans op gemiddeld. In het geval van eiser heeft verweerder zich gelet op de aard en ernst van het strafbare feit, het feit dat het delict nog niet lang geleden is gepleegd en eiser nog maar sinds 8 februari 2020 uit detentie is ontslagen, alsmede de aanwezige kans op recidive, op het standpunt mogen stellen dat eiser een werkelijk, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Dat deze bedreiging nog steeds actueel is, zal de rechtbank hieronder nog nader ingaan. Verweerder heeft in zijn besluitvorming mogen betrekken dat eiser in Nederland herhaaldelijk in aanraking is gekomen met politie en justitie. Dit heeft eerder geleid tot een ongewenstverklaring en uitzetting in 2002. Maar ook sinds eisers terugkeer in Nederland in 2015 is eiser herhaaldelijk in de fout gegaan. Zo is eiser op 13 augustus 2018 veroordeeld wegens diefstal, belediging van een politieambtenaar en vernieling tot zestig uur werkstraf of dertig dagen hechtenis (waarvan de helft voorwaardelijk) en is er op 27 maart 2019 opnieuw een lange gevangenisstraf opgelegd voor een ernstig misdrijf. Aan de veroordelingen ligt verslavingsproblematiek ten grondslag.
13. De door eiser overlegde stukken geven blijk van een positieve gedragsverandering, maar verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze verandering niet betekent dat de bedreiging niet meer actueel is. Daarbij heeft verweerder acht mogen slaan op de brief van Exodus van 23 juni 2020 waarin staat vermeld dat de alcoholproblematiek en het cannabisgebruik van eiser voor problemen zorgen. Hoewel het positief is dat eiser sinds september 2020 geen alcohol meer drinkt en dat eiser vanaf medio maart 2021 via Exodus een eigen woonplek heeft met begeleid wonen, heeft verweerder dit nog onvoldoende bestendig mogen vinden. De periode dat eiser geen alcohol meer drinkt is kort ten opzichte van de tijdsspanne waarin eiser strafbare feiten heeft begaan. Verweerder merkt voorts terecht op dat over het cannabisgebruik geen informatie is verstrekt. Ook uit het voortgangsverslag van het Leger des Heils van 6 november 2020 volgt niet dat het risico op recidive zodanig is verminderd dat geen actuele bedreiging meer kan worden aangenomen. Hieruit blijkt dat het recidiverisico afneemt omdat er toezicht is op eiser. Verweerder heeft de overgelegde informatie onvoldoende mogen vinden om een bestendige gedragsverandering aan te nemen.
Inreisverbod
14. Ter zitting heeft eiser, anders dan in de zienswijze en de gronden van beroep, aangevoerd dat hij Unieburger is, omdat aan hem een EU-verblijfsdocument is verstrekt als verzorgende ouder van een Unieburger. Dit betekent dat aan eiser geen inreisverbod had mogen worden opgelegd nu de grondslag daarvoor ontbreekt.
15. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het juist is dat eiser op grond van het arrest Chavez-Vilchez een afgeleid verblijfsrecht heeft als verzorgende ouder van een Unieburger, maar dit maakt niet dat het Unieburgerschap over gaat op eiser. Eiser is geen gemeenschapsonderdaan, maar derdelander. Dit betekent dat de Terugkeerrichtlijn op eiser van toepassing is en een inreisverbod kon worden opgelegd, aldus verweerder.
16. Uit artikel 2, derde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG (de Terugkeerrichtlijn) volgt dat deze richtlijn niet van toepassing is op personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen in de zin van artikel 2, punt 5, van de Verordening (EU) nr. 2016/399 (de Schengengrenscode).
In artikel 2, vijfde en zesde lid, van de Schengengrenscode zijn de definities opgenomen van personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen en onderdanen van derde landen.
5. „ personen die onder het Unierecht inzake vrij verkeer vallen”:
a. a) de burgers van de Unie in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en de in Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (21) bedoelde onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent;
b) de onderdanen van derde landen en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten enerzijds, en die landen anderzijds, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie;
6. „ onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU en niet onder de toepassing van punt 5 valt;
17. De rechtbank overweegt dat uit artikel 2, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn in verbinding met artikel 2, vijfde lid, van de Schengengrenscode volgt dat de Terugkeerrichtlijn wel van toepassing is op eiser, omdat eiser slechts een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez, geen gemeenschapsonderdaan is en niet onder het Unierecht valt zoals bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van de Schengengrenscode.
18. In het arrest Chavez-Vilchez heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat artikel 20 VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen, daaronder begrepen beslissingen tot weigering van verblijf aan familieleden van een burger van de Unie, die tot gevolg hebben dat de burger van de Unie het effectieve genot van de voornaamste aan zijn status ontleende rechten wordt ontzegd [6] . De Verdragsbepalingen inzake het Unieburgerschap verlenen daarentegen geen autonome rechten aan onderdanen van een derde land. De eventuele rechten van onderdanen van derde landen zijn immers geen persoonlijke rechten van deze onderdanen, maar rechten die zijn afgeleid van die welke de burger van de Unie geniet. Eiser is dus geen burger van de Unie in de zin van artikel 20, eerste lid, van de VWEU, wel ontleent hij zijn rechten daaraan. Vorenstaande betekent dat eiser een onderdaan is van een derde land waarop de Verblijfsrichtlijn niet van toepassing is, maar de Terugkeerrichtlijn op grond waarvan het verblijfsrecht van eiser niet in de weg staat aan de bevoegdheid tot het opleggen van een inreisverbod.
Evenredigheidsbeginsel
19. Eiser heeft aangevoerd dat zijn ontwikkeling door de beëindiging van het verblijfsrecht en het inreisverbod ernstig wordt verstoord. Hij heeft geen familieleden in Suriname die hem kunnen opvangen waardoor hij verder zal gaan afglijden. De beëindiging en het inreisverbod is gelet hierop niet evenredig.
28 De rechtbank volgt verweerder dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Suriname in een positie terecht zal komen die zo slecht is dat de beëindiging van het verblijfsrecht en het uitvaardigen van het inreisverbod niet als evenredig dient te worden aangemerkt. Verweerder beoogt, zoals hiervoor al reeds is overwogen met deze maatregelen de Nederlandse maatschappij te beschermen en de openbare orde te handhaven, welk doel zwaarwegend is. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
Artikel 8 van het EVRM
Gezins- en familieleven
20. Eiser heeft aangevoerd dat de beëindiging van zijn verblijfsrecht en het inreisverbod, in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft gezinsleven met zijn zoon [zoon] . Eiser is een betrokken vader en heeft een goed contact met zijn zoon. Hoewel [zoon] inmiddels meerderjarig is, is het nog steeds in het belang voor een goede ontwikkeling van [zoon] als jongvolwassene dat zijn vader in Nederland kan blijven en deel kan blijven uitmaken van zijn leven. [zoon] is in Nederland geboren en opgegroeid en heeft geen enkele binding met Suriname. Eiser heeft daarnaast een hecht contact met zijn broer en zussen in Nederland. Alle zussen en zijn broer wonen in Nederland, evenals zijn neven en nichten en ooms en tantes. In Suriname woont geen enkel familielid meer, aldus eiser.
21. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser aangevoerde omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM in de bestreden beschikking voldoende kenbaar heeft meegewogen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van meer dan gebruikelijke (emotionele) banden tussen eiser en zijn broer en zussen. Dat eiser bij zijn zus heeft verbleven maakt niet dat hiervan sprake is. Evenmin is gebleken van een meer dan gebruikelijke emotionele band tussen eiser en zijn meerderjarige zoon. Verweerder heeft in dit verband van belang mogen achten dat eiser tussen 2002 en 2015 niet in Nederland verbleef, maar in Suriname. Gesteld noch gebleken is dat in deze periode de banden tussen eiser en zijn zoon zodanig onderhouden werden dat kan worden gesproken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook nadien is daarvan niet gebleken. Nu geen sprake is van “more than normal emotional ties”, is daarmee ook geen sprake van een beschermingswaardig familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn zoon en of tussen eiser en zijn broer en zussen.
Privéleven
22. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inmenging in eisers privéleven gerechtvaardigd is in het belang van de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. Verweerder heeft bij zijn beoordeling de ‘guiding principles’ betrokken zoals geformuleerd in de arresten Boultif en Üner. Verweerder heeft in zijn afweging alle door eiser aangevoerde belangen kenbaar betrokken. In het kader van het privéleven heeft verweerder van belang geacht dat de duur van het verblijf van eiser niet zodanig lang is dat op grond daarvan het persoonlijk belang van eiser voorgaat op het algemene belang van de Nederlandse samenleving. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de band van eiser met Nederland niet de gebruikelijke banden overstijgt die bij langdurig verblijf ontstaan. Verweerder heeft er in dit kader niet ten onrechte op gewezen dat eiser meermalen is veroordeeld, waarvan de laatste veroordeling een zeer ernstig feit betreft. Dit gebrek aan respect voor de Nederlandse samenleving doet afbreuk aan de hechtheid van de sociale en culturele banden met Nederland. Niet is gebleken dat eiser sinds 2015 zodanig in Nederland geworteld is dat een terugkeer naar Suriname niet meer gevergd kan worden. Eiser is in Suriname geboren en is daar opgegroeid. Tussen 2002 en 2015 heeft eiser weer in Suriname verbleven. Eiser is bekend met de cultuur en gewoonten van het land, zodat van eiser, gelet op zijn leeftijd, verwacht mag worden dat hij zich, ook eventueel zonder hulp van familie, in Suriname kan handhaven. Verder heeft eiser in Nederland nimmer een vaste baan gehad en is niet gebleken dat eiser op een andere wijze is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Ter zitting heeft eiser weliswaar aangevoerd dat hij naar de kerk gaat en vrijwilligerswerk doet, maar van eiser mag worden verlangd dat hij zijn leven voortzet in Suriname. Het contact met zijn zoon en familie kan hij vanuit Suriname onderhouden. De inmenging in het privéleven is dan ook gerechtvaardigd.
Hoorplicht
23. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen in de bezwaarprocedure. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn. Daarnaast is eiser van mening dat hij gelet op de vereiste individuele beoordeling ook vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid gehoord had moeten worden over zijn bezwaren. Het horen van eiser is nodig om een goed beeld te krijgen van alle individuele feiten en omstandigheden die in deze zaak meegewogen dienen te worden.
24. Ten aanzien van de volgens eiser geschonden hoorplicht in de bezwaarprocedure overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn de voorwaarden opgenomen waaronder, in afwijking van de in artikel 7:2 van de Awb neergelegde hoofdregel, door het bestuursorgaan van het horen kan worden afgezien. Dat is slechts mogelijk indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en dat wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank aan de voorwaarden genoemd in artikel 7:3 van de Awb voldaan. Eiser heeft zijn standpunten in bezwaar voldoende naar voren kunnen brengen. De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
25. Het beroep is ongegrond.
26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. L.A. Banga en mr. M. den Heijer, leden, aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Het arrest van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354
2.Artikel 8.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B10/2.3, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Artikel 8.24, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 6.5a, vijfde lid, van het Vb
5.Het arrest van 13 september 2016 van het Hof van Justitie, Alfredo Rendón Marín ECLI:EU:C:2016:675
6.arresten van 8 maart 2011, Ruiz Zambrano, C-34/09, ECLI:EU:C:2011:124, punt 42, en 6 december 2012, O e.a., C-356/11 en C-357/11, ECLI:EU:C:2012:776, punt 45.