ECLI:NL:RBDHA:2021:7315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/3114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag in het kader van gezinshereniging met asielgerechtigde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Eritrese, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een mvv-aanvraag ingediend in het kader van gezinshereniging met haar moeder, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, omdat de moeder op het moment van de aanvraag niet beschikte over een zelfstandige asielvergunning. Eiseres stelde dat de afwijzing prematuur was, omdat haar moeder op dat moment een aanvraag voor een zelfstandige asielvergunning had ingediend, waar niet tijdig op was beslist. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had afgewezen, omdat de moeder niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag prematuur was ingediend en dat er geen strijd was met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaak tussen

[naam], eiseres, V-nummer: [nummer]

gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. B. Kemalli-Aydin.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de weigering om haar een mvv [1] te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Eritrese nationaliteit. Referente [naam referente], de gestelde moeder van eiseres, is geboren op [geboortedatum moeder eiseres] en heeft eveneens de Eritrese nationaliteit. Op 27 februari 2019 heeft referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen op grond van artikel 29, tweede lid, onder c, van de Vw [2] . Zij is in het kader van nareis bij haar (andere) dochter naar Nederland gekomen. Op 13 mei 2019 heeft referente ten behoeve van de overkomst van eiseres naar Nederland een mvv in het kader van nareis aangevraagd.
2. Bij besluit van 2 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat referente geen inwilligbare aanvraag voor een mvv in het kader van nareis kan indienen, omdat zij niet in het bezit is van een zelfstandige asielvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw. Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat referente op 12 juli 2019 een aanvraag voor een zelfstandige asielvergunning heeft ingediend, waar niet tijdig op is beslist. Ondertussen heeft verweerder de mvv-aanvraag al afgewezen. Deze handelwijze strookt niet met wat is beoogd in de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] , te weten het bevorderen van gezinshereniging met asielgerechtigden. Verweerder had af moeten wijken van zijn beleid met toepassing van artikel 4:84 van de Awb [4] . Ook is referente, in strijd met het arrest K. en B. van het HvJEU [5] , pas in het bestreden besluit gewezen op de maatregelen die zij kan nemen om alsnog tot gezinshereniging te komen. In aanvulling hierop heeft eiseres een besluit van verweerder van 2 december 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat met ingang van 12 juli 2019 alsnog een zelfstandige asielvergunning aan referente is toegekend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In artikel 29, tweede lid, van de Vw is het vereiste neergelegd dat de vreemdeling bij wie verblijf wordt verzocht, beschikt over een zelfstandige verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw. Artikel 4:84 van de Awb geeft verweerder niet de bevoegdheid om af te wijken van dit wettelijke vereiste. Niet in geschil is dat referente, bij wie eiseres wenst te verblijven, ten tijde van de aanvraag voor een mvv niet over een zelfstandige verblijfsvergunning beschikte. Zij had immers een afgeleide verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid, onder c, van de Vw. Referente voldeed dus niet aan het vereiste, zodat verweerder de aanvraag niet ten onrechte heeft afgewezen. Van strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn is geen sprake. Dat referente hierna alsnog een zelfstandige asielvergunning heeft aangevraagd en verkregen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Referente heeft de aanvraag prematuur ingediend.
5. De Afdeling [6] heeft in een uitspraak van 27 december 2018 [7] onder verwijzing naar het arrest K. en B. van het HvJEU geoordeeld dat verweerder de vreemdeling moet informeren over de gevolgen van zijn afwijzende besluit en de maatregelen die deze moet nemen om alsnog in aanmerking te komen voor gezinshereniging. Volgens de Afdeling moet verweerder deze informatie uiterlijk geven op het moment dat hij de afwijzing in een besluit op bezwaar handhaaft. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat de mogelijkheid open staat om een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM [8] aan te vragen. Daarmee heeft verweerder voldaan aan zijn informatieplicht.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 8 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Richtlijn 2003/86/EG
4.Algemene wet bestuursrecht
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 7 november 2018, C-380/17, ECLI:EU:C:2018:877
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden