In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 juli 2021, is het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering aan de orde. Eiseres, die als magazijnmedewerkster werkte, meldde zich op 18 februari 2019 ziek en ontving vanaf dat moment een ZW-uitkering. De uitkering werd per 18 maart 2020 beëindigd op basis van de conclusie dat zij in staat was om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, waaronder fibromyalgie en andere lichamelijke en psychische klachten.
De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige onderzoeken beoordeeld en geconcludeerd dat de bevindingen van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren. Eiseres had geen medische informatie overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts betwistte. De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren voor eiseres en dat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de ZW-uitkering per 18 maart 2020.
De uitspraak benadrukt het belang van medische objectiviteit en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. Eiseres had geen recht op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om in andere functies te werken en meer dan 65% van haar oude loon te verdienen. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor eiseres om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen.