In deze zaak heeft eiser op 5 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 30 oktober 2019 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 24 augustus 2020 schriftelijk gereageerd op het beroep. Vervolgens heeft verweerder op 30 april 2021 een afwijzend besluit genomen op de aanvraag van eiser. Eiser heeft hiertegen op 5 mei 2021 afzonderlijk beroep ingesteld, geregistreerd onder nummer NL21.6891. De rechtbank heeft in dat afzonderlijke beroep inmiddels uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft in deze procedure, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit van rechtswege mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit besluit geheel aan het beroep tegemoet komt. Aangezien de rechtbank inmiddels uitspraak heeft gedaan in het afzonderlijk ingestelde beroep, kan het onderhavige beroep slechts zien op het niet tijdig nemen van een besluit. Nu er inmiddels een beslissing is genomen op de aanvraag, is het belang van eiser bij het onderhavige beroep komen te vervallen, waardoor het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.
Desondanks heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet tijdig op het beroep heeft beslist. Eiser heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht ingesteld, wat aanleiding geeft om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 267,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 267,-.