ECLI:NL:RBDHA:2021:7287
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.H.H.P.M. Kelderman, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
De zitting vond plaats op 25 juni 2021 in Middelburg, waar verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, N. Fictoor-Ahmed. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C.G. Matze. Tijdens de zitting werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, samen met een andere zaak (NL21.8016).
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 juli 2021 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.