ECLI:NL:RBDHA:2021:7283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en refoulementsverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ethiopiër, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.

De rechtbank heeft de zaak op 25 juni 2021 behandeld, waarbij eiser zijn bezwaren tegen de overdracht aan Duitsland naar voren bracht. Hij vreesde voor (indirect) refoulement, omdat zijn asielaanvraag in Duitsland eerder was afgewezen en hij bang was dat hij geen opvang zou krijgen. De rechtbank overwoog dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat Duitsland niet aan deze verplichtingen voldoet.

De rechtbank concludeerde dat verweerder geen aanleiding had om de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen en dat er geen aanvullende garanties van de Duitse autoriteiten nodig waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8017, op 25 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Fictoor-Ahmed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ethiopische nationaliteit te bezitten. Hij heeft op 5 maart 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat een overdracht van eiser aan Duitsland in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [3] Het besluit van de Duitse autoriteiten waarin zijn asielaanvraag is afgewezen, is op 25 juni 2019 in kracht van gewijsde gegaan. Duitsland is voornemens eiser naar Ethiopië uit te zetten. Eiser vreest daarom dat overdracht zal leiden tot (indirect) refoulement. Eiser vreest ook dat hij geen opvang zal krijgen. Verweerder handelt in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door geen individuele garanties van de Duitse autoriteiten te verkrijgen dat een opvolgende asielaanvraag van eiser in Duitsland in behandeling zal worden genomen. Verweerder diende in voornoemde omstandigheden aanleiding te zien om de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Hij is daarin niet geslaagd.
5. Eiser heeft in het geheel niet onderbouwd dat in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen van de asielprocedure. Evenmin blijkt uit eisers verklaringen dat Duitsland jegens hem niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet.
6. De rechtbank overweegt verder dat de autoriteiten van Duitsland met het claimakkoord hebben gegarandeerd het asielverzoek in behandeling te nemen conform zijn internationale verplichtingen. Eiser heeft geen documenten overgelegd die een gegronde vrees voor (indirect) refoulement aannemelijk maken. In tegenstelling tot eisers betoog ter zitting leidt het bericht van
Landratsamt Regenvan 18 januari 2021 niet tot de conclusie dat eraan getwijfeld moet worden dat eiser na de overdracht (opnieuw) zal worden toegelaten tot de asielprocedure in Duitsland en daar opvang zal genieten. In dit bericht wordt enkel vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser is afgewezen en dat hij daarom verplicht is om Duitsland te verlaten. Verweerder heeft terecht gesteld dat het bij voorkomende problemen op de weg van eiser ligt om hierover te klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Voor zover eiser een beroep doet op de veiligheidssituatie in Ethiopië die, naar hij stelt, recent is verslechterd, ligt het eveneens op de weg van eiser om dit aan te voeren in de asielprocedure in Duitsland. Eisers stelling dat dit voor hem niet mogelijk zou zijn, is niet onderbouwd. Daarbij blijkt uit eisers verklaringen dat hij bij zijn asielprocedure in Duitsland is bijgestaan door een advocaat. Dat, zoals eiser ter zitting heeft verklaard, een advocaat hem heeft meegedeeld dat een nieuw asielverzoek in Duistland niet kansrijk is, betekent niet dat alle mogelijkheden van eiser op dit terrein zijn uitgeput, noch betekent dit dat eiser de facto geen toegang heeft tot de Duitse rechter om een (vermeende) schending van het internationale refoulementverbod aan te vechten.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Verweerder heeft in de aangevoerde feiten of omstandigheden evenmin aanleiding hoeven zien om aanvullende garanties bij de Duitse autoriteiten te vragen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 6 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.