ECLI:NL:RBDHA:2021:7273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft op 15 maart 2021 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Ierland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten, zoals vereist onder artikel 19 van de Dublinverordening. Eiser had gesteld dat hij na zijn verblijf in Ierland in 2014 op 15 maart 2021 naar Algerije was teruggekeerd en pas op 21 augustus 2020 weer de EU was binnengekomen. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiser overgelegde bewijsstukken, waaronder foto's van een paspoort, niet voldoende waren om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Ierland terecht verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8530

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Ierland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8531, op 25 juni 2021 ter zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 15 maart 2021 asiel aangevraagd.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland eerst bij Duitsland een verzoek om terugname van eiser gedaan. [3] Dit verzoek is afgewezen, omdat er al een claimakkoord tot stand is gekomen tussen Duitsland en Ierland en de overdrachtstermijn nog niet is verstreken. Vervolgens heeft Nederland bij Ierland een verzoek om terugname gedaan. [4] Ierland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. In zijn enige beroepsgrond bestrijdt eiser dat Ierland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft namelijk voor langere duur buiten de Europese Unie verbleven. Eiser stelt in dat verband dat hij, nadat hij in 2014 in Ierland asiel heeft aangevraagd, op of omstreeks 15 maart 2021 naar Algerije is teruggekeerd. Vervolgens heeft eiser pas op of omstreeks 21 augustus 2020, via Spanje, het grondgebied van de Europese Unie weer betreden. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser in beroep twee foto’s van een paspoort met daarin reisstempels overgelegd. Daarmee staat volgens eiser vast dat hij na zijn verblijf in Ierland het grondgebied van de Europese Unie voor de duur van meer dan drie maanden heeft verlaten. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening is daarom Nederland, in plaats van Ierland, verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag, aldus eiser. Eiser beroept zich in dit verband ook op het arrest Karim [5] van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening vervalt de verplichting van de lidstaat die volgens artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening voor de behandeling van het asielverzoek verantwoordelijk is om de vreemdeling terug te nemen, indien deze kan aantonen dat de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie ten minste drie maanden heeft verlaten. In het arrest Karim heeft het Hof van Justitie voor recht verklaard dat een vreemdeling zich in beroep tegen een overdrachtsbesluit kan beroepen op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ten minste drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven.
5. Verweerder stelt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het grondgebied van de lidstaten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten. Weliswaar bevat het dossier een Eurodac-bevraging van verweerder waaruit blijkt dat eiser op 31 augustus 2020 op illegale wijze het grondgebied van Spanje, en daarmee van de Europese Unie, heeft betreden, maar die omstandigheid zegt, zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, niets over de duur van eisers verblijf buiten de Europese Unie.
6. De foto’s van het paspoort tonen niet aan dat eiser met ingang van maart 2020 in Algerije heeft verbleven. Aan de hand van een foto, waarvan de kwaliteit bovendien slecht is, kan immers niet worden vastgesteld dat het om het paspoort van eiser gaat, terwijl op de, verder onvertaalde, reisstempels slechts de datum 14 maart 2020 zichtbaar is. Daaraan komt dan ook niet de betekenis toe die eiser daaraan hecht.
7. Andere (directe dan wel indirecte) bewijsmiddelen die het gestelde verblijf van eiser in Algerije in de periode maart 2020 - augustus 2020 aannemelijk kunnen maken ontbreken. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de verantwoordelijkheid van Ierland tevens wordt ondersteund door het Ierse claimakkoord. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in het terugnameverzoek de Ierse autoriteiten heeft geïnformeerd over eisers verklaringen over zijn gestelde verblijf buiten de Europese Unie. Op basis van deze informatie is Ierland desondanks akkoord gegaan met het terugnameverzoek.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat Ierland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
4.Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
5.Met als ECLI-nummer: ECLI:EU:C:2016:410.