ECLI:NL:RBDHA:2021:7267
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na eerdere uitspraak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker had op 9 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Hiertegen had de verzoeker beroep ingesteld en daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 7 juli 2021 in Dordrecht, waar de verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de verweerder zich wel liet vertegenwoordigen. Tijdens de zitting werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld, samen met een ander beroep met zaaknummer NL21.9009. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van diezelfde dag op dat beroep beslist, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, in aanwezigheid van griffier mr. A. Gerde, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.