ECLI:NL:RBDHA:2021:7262
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure
Op 12 juli 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen kantonrechter mr. C.W.D. Bom. Het verzoeker stelde dat de kantonrechter vooringenomen was, omdat hij de absolute competentie van de procedure wilde toetsen en verzoeker tijdens de zitting op 28 mei 2021 niet zou hebben laten uitpraten. De wrakingskamer oordeelde dat het enkele feit dat de kantonrechter de absolute competentie wilde toetsen, geen blijk van vooringenomenheid oplevert. De kantonrechter is wettelijk verplicht om te toetsen of hij bevoegd is om de zaak te behandelen. Bovendien was er geen bewijs dat de kantonrechter al een oordeel had gevormd zonder verzoeker te horen.
Daarnaast werd de klacht van verzoeker over de manier waarop hij door de kantonrechter is bejegend, niet als voldoende gegrond beschouwd voor een wrakingsverzoek. De wrakingsprocedure is niet bedoeld voor klachten over de bejegening door de rechter; verzoeker kan hiervoor een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. De wrakingskamer concludeerde dat de twee procedures waar verzoeker en de kantonrechter bij betrokken waren, op zichzelf staande zaken zijn. Het feit dat verzoeker de kantonrechter in een andere zaak had gewraakt, betekent niet automatisch dat de kantonrechter zich moest verschonen in de huidige procedure.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdprocedure voortgezet kan worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.