ECLI:NL:RBDHA:2021:7261

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
C/09/612689 / KG RK 21/619
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 12 juli 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker had de kantonrechter, mr. C.W.D. Bom, gewraakt op basis van vermeende vooringenomenheid. De verzoeker stelde dat de kantonrechter de relatieve en absolute competentie van de procedure niet correct had beoordeeld en dat hij niet de kans had gekregen om zijn standpunt volledig naar voren te brengen tijdens de zitting op 28 mei 2021. De wrakingskamer oordeelde echter dat het enkele feit dat de kantonrechter de competentie wilde toetsen, geen blijk van vooringenomenheid opleverde. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter ambtshalve moet nagaan of hij bevoegd is om over een zaak te oordelen en dat de kantonrechter niet verantwoordelijk is voor het kennen van eerdere beslissingen in vergelijkbare zaken. Bovendien werd opgemerkt dat de klachten van de verzoeker voornamelijk betrekking hadden op de wijze van bejegening door de kantonrechter, wat niet onder de wrakingsprocedure valt. De wrakingskamer besloot dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/37
zaak- /rekestnummer: C/09/612689 / KG RK 21/619
Beslissing van 12 juli 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W.D. Bom,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
- de gemeente Capelle aan den IJssel, [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] , gemachtigden mrs. R.S. Wijling en O.E. de Vries.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 28 mei 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 15 juni 2021;
- de schriftelijke reactie van verzoeker van 23 juni 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 28 juni 2021 is verzoeker via een videoverbinding gehoord.
1.3.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.4.
De belanghebbenden zijn – hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld – niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met het nummer 8932411 RL EXPL 20-50715 tussen verzoeker en de belanghebbenden.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals verder toegelicht in de schriftelijke reactie van 23 juni 2021 en bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
De kantonrechter wilde tijdens de zitting van 28 mei 2021 met betrekking tot de procedure van verzoeker de relatieve competentie toetsen. Hiermee heeft de kantonrechter laten blijken dat hij zich niet heeft voorbereid op de kwestie van de bevoegdheid, aangezien in het verleden al meerdere malen is beslist dat de zaken van verzoeker wegens tegenstrijdige belangen niet door de rechtbank Rotterdam behandeld kunnen worden. Voorts liet de kantonrechter verzoeker niet uitpraten tijdens de zitting. Ook de absolute competentie was ten onrechte in het geding volgens verzoeker, terwijl verwijzing naar de sector civiel de zaak onnodig lang zou vertragen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De kantonrechter heeft blijkens het proces-verbaal niet meer of minder gedaan dan de relatieve competentie aan de orde stellen waarop verzoeker kon reageren. Het enkele feit dat de kantonrechter de relatieve (en volgens verzoeker ook de absolute) competentie van de procedure van verzoeker heeft willen toetsen, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van vooringenomenheid van de kantonrechter op. De kantonrechter moet immers volgens de wet ambtshalve nagaan of hij bevoegd is om over de zaak van verzoeker te oordelen. Bovendien was de relatieve competentie ook door de belanghebbende ter discussie gesteld. Niet valt in te zien waarom het gegeven dat de kantonrechter onbekend was met diverse beslissingen in het verleden waarbij zaken van verzoeker door de rechtbank Rotterdam zijn verwezen naar de rechtbank Den Haag, vooringenomenheid bij de kantonrechter zou opleveren. De kantonrechter behandelt een zaak immers op basis van de door partijen in dat geding aan hem verstrekte informatie, dat wil zeggen op basis van de gedingstukken en hetgeen partijen daarover ter zitting naar voren hebben gebracht. Het is niet zijn taak om ambtshalve na te gaan of in het verleden zaken van verzoeker door de rechtbank Rotterdam zijn verwezen naar de rechtbank Den Haag.
3.3.
Tevens levert het enkele feit dat de kantonrechter verzoeker tijdens de zitting van 28 mei 2021 niet zou hebben uitpraten, geen blijk van vooringenomenheid van de kantonrechter op. De klacht van verzoeker betreffen in wezen de manier waarop hij door de kantonrechter is bejegend. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter desgewenst een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn niet gesteld of gebleken.
3.4
Gelet op het vorenstaande wordt het wrakingsverzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbenden, p/a hun gemachtigden;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.E. Postema en R.E. Perquin, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.