4.5De bewijsoverwegingen
Dagvaarding I, feit 2: vrijspraak afpersing
De rechtbank heeft op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen van welke goederen de verdachte dacht dat de aangever die had weggenomen, dus evenmin of die goederen van de verdachte zelf dan wel van een ander waren.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Dagvaarding I,
feit 1: vrijheidsberoving
Vooropgesteld moet worden dat het dossier grotendeels is opgebouwd naar aanleiding van de verklaring van aangever [slachtoffer] en het onderzoek dat op grond daarvan heeft plaatsgevonden. Aangever heeft belastend verklaard over de verdachte en het komt bij de beoordeling van de zaak onder meer aan op de toetsing van de betrouwbaarheid van de door aangever afgelegde verklaringen.
Het dossier bevat aanwijzingen dat aangever zich in het criminele milieu begeeft. Zo hebben twee getuigen verklaard dat aangever regelmatig drugs zou gebruiken, een inbraak in elkaar zou hebben gezet, alles bij elkaar zou liegen en zou hebben gestolen. Aangever heeft verder wisselend verklaard over de mogelijke aanleiding voor de vrijheidsberoving. Om die reden zal de rechtbank behoedzaam omgaan met de verklaringen van aangever, maar deze verklaringen zullen niet worden uitgesloten van het bewijs. De verklaringen vinden immers op onderdelen wel steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank zal alleen die onderdelen van zijn verklaringen gebruiken die in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank komt, met dit als uitgangspunt, tot de volgende conclusie met betrekking tot het tenlastegelegde feit.
Aangever heeft verklaard dat hij onder dreiging met een vuurwapen moest instappen. Om de bedreiging kracht bij te zetten zou de verdachte niet alleen het wapen getoond hebben, maar het ook hebben doorgeladen. De rechtbank vindt hiervoor geen steun in het dossier, en ook niet voor de omstandigheid dat de verdachte en anderen om aangever heen zijn gaan staan dan wel hem omringd hebben, waardoor hij niet weg kon. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om deze gedragingen te bewijzen. Dat geldt ook voor het onderdeel van het afgeven van de sleutels van de woning van aangevers vriendin [naam] . De verdachte wordt ook van dit onderdeel vrijgesproken.
Wat betreft de overige tenlastegelegde handelingen bevat het dossier wel voldoende steunbewijs.
De verdachte heeft erkend dat hij en in ieder geval een chauffeur met aangever enige tijd in een auto hebben rondgereden. Aangevers verklaring dat dit niet vrijwillig was wordt met name bevestigd in het bericht van [aangever] aan de verdachte dat aangevers telefoon afgepakt moest worden en pas teruggegeven wanneer de verdachte met hem klaar was. De verklaring van aangever dat de verdachte met kracht de handen tegen zijn keel heeft gedrukt, vindt eveneens steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [naam] – kort na het incident – verklaard dat aangever op 26 november 2019 om 1.30 uur ’s nachts thuiskwam in het huis van zijn moeder, dat hij rode striemen en krassen in zijn nek had en dat hij zei dat ze hem hadden ontvoerd en in de auto ook zijn keel hadden dichtgeknepen. De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen heeft letsel in de nek van aangever geconstateerd en heeft hier foto’s van gemaakt. Op de foto’s is te zien dat rode striemen alsmede twee rode plekken op de keel/nek zitten. Dergelijk letsel past naar het oordeel van de rechtbank bij het met kracht dichtknijpen van de keel met twee handen.
De verdediging heeft gesteld dat het letsel niet zou passen bij het dichtknijpen van de keel en dat het letsel dus op andere wijze zou moeten zijn ontstaan, maar heeft niet aangegeven op welke wijze of wanneer het letsel dan wel zou zijn ontstaan. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Op grond van de inhoud van voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door hem enige tijd in een auto te vervoeren en hem tegen zijn wil vast te houden.
Dagvaarding II,
primair: poging moord/doodslag
Ook hier geldt dat het dossier grotendeels is opgebouwd naar aanleiding van de aangifte van aangever [benadeelde] en het onderzoek dat op grond daarvan heeft plaatsgevonden. Aangever heeft belastend verklaard over de verdachte en het komt bij de beoordeling van de zaak onder meer aan op de toetsing van de betrouwbaarheid van de door aangever afgelegde verklaringen.
De rechtbank stelt vast dat aangever in zijn verklaringen geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er zich voorafgaand aan het incident tussen aangever en verdachte heeft afgespeeld. Uit Whatsappberichten van aangever en verdachte kan namelijk worden opgemaakt dat aangever een schuld heeft bij de verdachte – waarover de verdachte ter terechtzitting overigens niet heeft willen verklaren – terwijl aangever in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij de verdachte niets meer hoefde te betalen. De rechtbank zal dan ook behoedzaam omgaan met de verklaringen van aangever en alleen die onderdelen van zijn verklaringen gebruiken die in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt, met dit als uitgangspunt, het volgende met betrekking tot het tenlastegelegde feit.
De verdachte had op 13 september 2020 in de vroege ochtend een afspraak met aangever. Aangenomen wordt dat zij een geschil hadden, waarbij verdachte meende dat hij nog iets van aangever tegoed had en dat het verdachte enige moeite had gekost om aangever te ontmoeten. De ontmoeting begon met een handdruk, maar kort daarna pakte de verdachte aangever vast. Uit de beelden blijkt dat een derde – onbekend gebleven – persoon (in navolging van het dossier hierna [naam] ’ genoemd) erbij kwam en aangever ook vastpakte. Rond 04:45 uur is aangever door de verdachte en [naam] op het Lorentzplein in de auto gezet en namen [naam] en de verdachte ook plaats in de auto, waarna ze wegreden. De politie trof aangever rond 05:15 uur aan op de Hildebrandstraat met een bebloed gezicht.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat sprake is van een verwonding in het gezicht van aangever, te weten een schotwond in het linker neusgat en een schotwond in het rechter jukbeen. Volgens deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts bij het NFI) is hoogstwaarschijnlijk sprake van een doorschotwond die zowel veroorzaakt kan zijn door een gaspistool als door een projectiel verschietend pistool. Het letsel van aangever was potentieel levensbedreigend.
Gelet op de hiervoor beschreven gebeurtenissen die binnen een tijdsbestek van ongeveer een half uur hebben plaatsgevonden, en die passen bij de verklaring van aangever over wat er in die tijd is gebeurd, komt de rechtbank tot de tussenconclusie dat de schotwond moet zijn toegebracht
nadataangever op het Lorentzplein met de verdachte en [naam] in de auto is gestapt, en
voordataangever in de Hildebrandstraat door de politie is aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in dat tijdsbestek inderdaad met aangever en een andere man in de auto zat. De verdediging heeft niet betwist dat in de auto is geschoten. Evenmin heeft de verdediging een alternatief scenario aannemelijk gemaakt voor het ontstaan van de schotwond. Dat betekent dat het niet anders kan dan dat ofwel de verdachte, ofwel [naam] aangever in zijn gezicht moet hebben geschoten.
Volgens aangever was het de verdachte die op hem heeft geschoten. [naam] zou nog hebben gezegd dat de verdachte hem buiten de auto moest neerschieten, waarop de verdachte gezegd zou hebben dat hij dit in de auto ging doen. Het dossier bevat echter geen (objectief) bewijs dat de verklaring van aangever op dit punt bevestigt. Zo is er geen wapen aangetroffen. In de auto is wel een huls aangetroffen, maar daarop zat alleen het DNA van aangever. Niet is vastgesteld dat daarmee een kogel verschoten is die het letsel van de aangever heeft veroorzaakt. Ook uit het overige (sporen)onderzoek dat is gedaan, blijkt niet wie van de twee de schutter was. De verdachte heeft alleen verklaard dat hij het niet was, maar over de rol van [naam] heeft hij niet willen verklaren. De rechtbank kan daarom op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen wie van de twee heeft geschoten.
De vraag is vervolgens of de verdachte en [naam] zodanig bewust en nauw hebben samengewerkt, dat de aan de verdachte tenlastegelegde poging tot moord/doodslag in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen, ook al is niet vast komen te staan of het de verdachte was of [naam] die aangever in zijn gezicht heeft geschoten.
Medeplegen
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen dient sprake te zijn van een bewuste nauwe samenwerking, die onder meer kan blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang daarvan, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat erom of de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, hebben de verdachte en [naam] samen ervoor gezorgd dat aangever in hun auto plaatsnam, hebben zij vanaf het Lorentzplein samen met aangever in de auto gezeten en is aangever ongeveer 25 minuten later bloedend aangetroffen in de Hildebrandstraat. Verdachte heeft gezwegen over wat zich in de 25 minuten heeft afgespeeld en heeft geen verklaring gegeven voor het letsel dat de aangever in de tussentijd heeft opgelopen. Onder die omstandigheden kan en mag de rechtbank uitgaan van de lezing van de aangever dat de verdachte en [naam] beiden aanwezig waren in de auto op het moment waarop aangever door één van hen met een (gas)pistool in het gezicht is geschoten, dat zij vervolgens aangever in de Hildebrandstraat uit de auto hebben gezet en zijn weggereden. Deze feiten en omstandigheden zijn in hun onderlinge verband en samenhang voldoende om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste bewuste nauwe samenwerking tussen de verdachte en [naam] . Ongeacht wie van hen het schot heeft gelost, heeft de verdachte met zijn gedragingen een bijdrage van voldoende gewicht aan het toebrengen van het letsel aan aangever geleverd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor aanwezigheid van derden in de auto.
Opzet
Uit het rapport van de deskundige Oude Grotebevelsborg blijkt dat het letsel van aangever potentieel levensbedreigend was en dat dit letsel zowel door een gaspistool als door een projectiel verschietend pistool kan zijn veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in het midden worden gelaten of de schotwond is toegebracht door een gaspistool of door een projectiel verschietend pistool. Door aangever met een (gas)pistool in het gezicht te schieten, hebben de verdachte en zijn mededader een gedraging verricht die er naar haar uiterlijke verschijningsvorm op gericht was de aangever van het leven te beroven, waarin hun opzet op die levensberoving besloten ligt. Van feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zou volgen is niet gebleken.
Voorbedachte raad – partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, vanwege het ontbreken van bewijs daarvoor in het dossier. De rechtbank zal de verdachte van dit bestanddeel vrijspreken.
Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.