ECLI:NL:RBDHA:2021:7180

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
09/842444.19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in vereniging door slachtoffer door gezicht te schieten met een vuurwapen en wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 12 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak betreft twee incidenten: de eerste vond plaats van 25 op 26 november 2019, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer tegen zijn wil in een auto heeft vastgehouden en hem heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, hoewel niet volledig betrouwbaar, voldoende steun vonden in ander bewijs, zoals getuigenverklaringen en forensisch bewijs. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Het tweede incident vond plaats op 13 september 2020, waarbij de verdachte het slachtoffer in het gezicht heeft geschoten. De rechtbank concludeerde dat, hoewel niet kon worden vastgesteld wie precies het schot had gelost, de verdachte en zijn mededader wel degelijk in nauwe samenwerking hebben gehandeld. De rechtbank achtte het medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, ondanks het ontbreken van bewijs voor voorbedachte raad. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/842444-19 en 09/249544-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 12 juli 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]
BRP-adres [adres]
gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 18 maart 2020 (uitsluitend parketnummer 09/842444-19), 12 januari 2021 en 6 april 2021 (alle pro forma) en op
28 juni 2021 (09/842444-19 en 09/249544-20; inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de L’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. I. van Straalen naar voren is gebracht.
Ter terechtzitting is verschenen mr. M.P. de Klerk, de advocaat van [benadeelde] , die zich in dit geding heeft gevoegd als benadeelde partij.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 juni 2021- ten laste gelegd dat:
09/842444-19(dagvaarding I)
l.
hij
in de periode van 25 november 2019 t/m 26 november 2019te Den Haag en/of Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
-
die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en/of (vervolgens) die vuurwapen door te laden en/of;
- om die [slachtoffer] heen te staan, althans die [slachtoffer] te omringen en/of
- die [slachtoffer] (niet vrijwillig) in die auto te laten plaatsnemen en/of
-
voor en/of naast die [slachtoffer] in die auto plaats te nemen en/of
- gedurende een periode van ongeveer twee uur met die [slachtoffer] rond te rijden en/of (vervolgens);
- die [slachtoffer] in de auto vast te houden en/of (met kracht) de handen tegen de keel te drukken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] te dwingen de woning van zijn vriendin aan te wijzen en/of (vervolgens)
- van die [slachtoffer] de sleutels van de woning van zijn vriendin af te nemen.
2.
hij op of omstreeks 25 november 2019 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of verdovende middelen en/of een wapen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [verdachte] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- die [slachtoffer] onder bedreiging met een vuurwapen te laten instappen in een auto en/of (vervolgens);
- gedurende een periode van ongeveer twee uur met die [slachtoffer] rond te rijden en/of (vervolgens);
- die [slachtoffer] in de auto vast te houden en/of (met kracht) de handen tegen de keel te drukken en/of (vervolgens)
- met die [slachtoffer] langs woningen te rijden waar werd gezocht naar goederen en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: "Als je praat, ga je er aan. Als je namen noemt, en waar mijn spullen zijn, dan laat ik je met rust" en/of "Je krijgt morgen de kans om tussen 10 en 12 mijn spullen terug te brengen. En anders ga je dood, nu.",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
09/249544-20(dagvaarding II)
hij op of omstreeks 13 september 2020 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade van het leven te beroven,
met een vuurwapen, althans een wapen heeft geschoten in het gezicht/hoofd van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 september 2020 te ‘s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen, althans een wapen heeft geschoten in het gezicht/hoofd van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Beroep op vormverzuimen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij pleidooi aangevoerd dat sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) inzake dagvaarding II. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verhoren van aangever niet alle op de band zijn opgenomen, dat het eerste verhoor niet heeft plaatsgevonden in de moedertaal van aangever noch in die van verbalisant, dat de aangetroffen eigendommen van aangever niet op forensische sporen zijn onderzocht, dat de deskundige is beïnvloed door de officier van justitie door het verstrekken van premature, onjuiste dan wel misleidende informatie, en tot slot dat de dashboardcamera van de melders niet is onderzocht. Deze vormverzuimen dienen door de rechtbank te worden betrokken in de weging van het overige bewijsmateriaal.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de deskundige niet is beïnvloed door de verstrekte informatie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid Sv, mag worden verlangd dat zij duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren aangeeft tot welk in artikel 359a, eerste lid, Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden (HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, r.o. 3.7).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het verweer van de raadsman niet aan de eisen die artikel 359a Sv stelt. Weliswaar gaat de raadsman in op de ernst en het nadeel voor de verdachte van de door hem genoemde verzuimen, maar hij verbindt daaraan geen consequenties. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verweren van de verdediging niet nader bespreken. Voor zover de gestelde verzuimen afbreuk zouden doen aan de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal, zal de rechtbank deze – zoals door de raadsman ook is bepleit – beoordelen bij de selectie en waardering van het bewijs.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Inleiding
Dagvaarding I
De verdachte en aangever kennen elkaar. De verdachte huurde de woning van aangever in Delft. In de avond en nacht van 25 november 2019 op 26 november 2019 hebben de verdachte en aangever elkaar in Den Haag getroffen en zijn zij – in bijzijn van een derde/chauffeur – in een zwarte Volkswagen Polo gestapt en hebben zij rondgereden. Tijdens deze rit zijn zij ook naar de woning van de vriendin van aangever gereden. De verdachte heeft bij de vriendin van aangever – die hem kent als ‘Psycho’ – aan de deur gestaan en is ook enige tijd binnen geweest.
Dagvaarding II
De verdachte en aangever hebben op 13 september 2020 afgesproken op het Lorentzplein te Den Haag. Daar zijn ze samen met een derde persoon in een auto gestapt en weggereden. Enige tijd later is aangever met een bebloed gezicht aangetroffen op de Hildebrandstraat te Den Haag ter hoogte van [huisnummer] . Aangever had op dat moment letsel, te weten een wond bij de neus en een wond bij het jukbeen.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Dagvaarding I
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden bewezen. Hoewel uit de verklaringen van aangever niet duidelijk wordt wat de aanleiding tot het incident was, wordt de aangifte op cruciale punten ondersteund door verschillende andere bewijsmiddelen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat aangever tegen zijn wil is vastgehouden.
De verdachte moet volgens de officier van justitie worden vrijgesproken van de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot afpersing, omdat geen sprake is van het oogmerk op wederrechtelijke bevoordeling.
Dagvaarding II
De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde medeplegen van een poging tot moord.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitnotitie – integrale vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
De verklaringen van beide aangevers zijn ongeloofwaardig, onbetrouwbaar en worden op een groot aantal punten weerlegd door objectieve gegevens in het dossier. De verklaringen van beide aangevers kunnen daarom niet worden gebruikt voor het bewijs. Het overige bewijs in de dossiers is onvoldoende voor een bewezenverklaring. Indien en voor zover door de raadsman uitdrukkelijk onderbouwde standpunten zijn ingenomen zullen deze hierna, voor zover relevant, worden besproken.
4.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.5
De bewijsoverwegingen
Dagvaarding I, feit 2: vrijspraak afpersing
De rechtbank heeft op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kunnen vaststellen van welke goederen de verdachte dacht dat de aangever die had weggenomen, dus evenmin of die goederen van de verdachte zelf dan wel van een ander waren.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank daarom van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Dagvaarding I,
feit 1: vrijheidsberoving
Vooropgesteld moet worden dat het dossier grotendeels is opgebouwd naar aanleiding van de verklaring van aangever [slachtoffer] en het onderzoek dat op grond daarvan heeft plaatsgevonden. Aangever heeft belastend verklaard over de verdachte en het komt bij de beoordeling van de zaak onder meer aan op de toetsing van de betrouwbaarheid van de door aangever afgelegde verklaringen.
Het dossier bevat aanwijzingen dat aangever zich in het criminele milieu begeeft. Zo hebben twee getuigen verklaard dat aangever regelmatig drugs zou gebruiken, een inbraak in elkaar zou hebben gezet, alles bij elkaar zou liegen en zou hebben gestolen. Aangever heeft verder wisselend verklaard over de mogelijke aanleiding voor de vrijheidsberoving. Om die reden zal de rechtbank behoedzaam omgaan met de verklaringen van aangever, maar deze verklaringen zullen niet worden uitgesloten van het bewijs. De verklaringen vinden immers op onderdelen wel steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank zal alleen die onderdelen van zijn verklaringen gebruiken die in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank komt, met dit als uitgangspunt, tot de volgende conclusie met betrekking tot het tenlastegelegde feit.
Aangever heeft verklaard dat hij onder dreiging met een vuurwapen moest instappen. Om de bedreiging kracht bij te zetten zou de verdachte niet alleen het wapen getoond hebben, maar het ook hebben doorgeladen. De rechtbank vindt hiervoor geen steun in het dossier, en ook niet voor de omstandigheid dat de verdachte en anderen om aangever heen zijn gaan staan dan wel hem omringd hebben, waardoor hij niet weg kon. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om deze gedragingen te bewijzen. Dat geldt ook voor het onderdeel van het afgeven van de sleutels van de woning van aangevers vriendin [naam] . De verdachte wordt ook van dit onderdeel vrijgesproken.
Wat betreft de overige tenlastegelegde handelingen bevat het dossier wel voldoende steunbewijs.
De verdachte heeft erkend dat hij en in ieder geval een chauffeur met aangever enige tijd in een auto hebben rondgereden. Aangevers verklaring dat dit niet vrijwillig was wordt met name bevestigd in het bericht van [aangever] aan de verdachte dat aangevers telefoon afgepakt moest worden en pas teruggegeven wanneer de verdachte met hem klaar was. De verklaring van aangever dat de verdachte met kracht de handen tegen zijn keel heeft gedrukt, vindt eveneens steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [naam] – kort na het incident – verklaard dat aangever op 26 november 2019 om 1.30 uur ’s nachts thuiskwam in het huis van zijn moeder, dat hij rode striemen en krassen in zijn nek had en dat hij zei dat ze hem hadden ontvoerd en in de auto ook zijn keel hadden dichtgeknepen. De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen heeft letsel in de nek van aangever geconstateerd en heeft hier foto’s van gemaakt. Op de foto’s is te zien dat rode striemen alsmede twee rode plekken op de keel/nek zitten. Dergelijk letsel past naar het oordeel van de rechtbank bij het met kracht dichtknijpen van de keel met twee handen.
De verdediging heeft gesteld dat het letsel niet zou passen bij het dichtknijpen van de keel en dat het letsel dus op andere wijze zou moeten zijn ontstaan, maar heeft niet aangegeven op welke wijze of wanneer het letsel dan wel zou zijn ontstaan. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, verwerpt de rechtbank dit verweer.
Op grond van de inhoud van voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd door hem enige tijd in een auto te vervoeren en hem tegen zijn wil vast te houden.
Dagvaarding II,
primair: poging moord/doodslag
Ook hier geldt dat het dossier grotendeels is opgebouwd naar aanleiding van de aangifte van aangever [benadeelde] en het onderzoek dat op grond daarvan heeft plaatsgevonden. Aangever heeft belastend verklaard over de verdachte en het komt bij de beoordeling van de zaak onder meer aan op de toetsing van de betrouwbaarheid van de door aangever afgelegde verklaringen.
De rechtbank stelt vast dat aangever in zijn verklaringen geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er zich voorafgaand aan het incident tussen aangever en verdachte heeft afgespeeld. Uit Whatsappberichten van aangever en verdachte kan namelijk worden opgemaakt dat aangever een schuld heeft bij de verdachte – waarover de verdachte ter terechtzitting overigens niet heeft willen verklaren – terwijl aangever in zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij de verdachte niets meer hoefde te betalen. De rechtbank zal dan ook behoedzaam omgaan met de verklaringen van aangever en alleen die onderdelen van zijn verklaringen gebruiken die in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt, met dit als uitgangspunt, het volgende met betrekking tot het tenlastegelegde feit.
De verdachte had op 13 september 2020 in de vroege ochtend een afspraak met aangever. Aangenomen wordt dat zij een geschil hadden, waarbij verdachte meende dat hij nog iets van aangever tegoed had en dat het verdachte enige moeite had gekost om aangever te ontmoeten. De ontmoeting begon met een handdruk, maar kort daarna pakte de verdachte aangever vast. Uit de beelden blijkt dat een derde – onbekend gebleven – persoon (in navolging van het dossier hierna [naam] ’ genoemd) erbij kwam en aangever ook vastpakte. Rond 04:45 uur is aangever door de verdachte en [naam] op het Lorentzplein in de auto gezet en namen [naam] en de verdachte ook plaats in de auto, waarna ze wegreden. De politie trof aangever rond 05:15 uur aan op de Hildebrandstraat met een bebloed gezicht.
Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat sprake is van een verwonding in het gezicht van aangever, te weten een schotwond in het linker neusgat en een schotwond in het rechter jukbeen. Volgens deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg (forensisch arts bij het NFI) is hoogstwaarschijnlijk sprake van een doorschotwond die zowel veroorzaakt kan zijn door een gaspistool als door een projectiel verschietend pistool. Het letsel van aangever was potentieel levensbedreigend.
Gelet op de hiervoor beschreven gebeurtenissen die binnen een tijdsbestek van ongeveer een half uur hebben plaatsgevonden, en die passen bij de verklaring van aangever over wat er in die tijd is gebeurd, komt de rechtbank tot de tussenconclusie dat de schotwond moet zijn toegebracht
nadataangever op het Lorentzplein met de verdachte en [naam] in de auto is gestapt, en
voordataangever in de Hildebrandstraat door de politie is aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in dat tijdsbestek inderdaad met aangever en een andere man in de auto zat. De verdediging heeft niet betwist dat in de auto is geschoten. Evenmin heeft de verdediging een alternatief scenario aannemelijk gemaakt voor het ontstaan van de schotwond. Dat betekent dat het niet anders kan dan dat ofwel de verdachte, ofwel [naam] aangever in zijn gezicht moet hebben geschoten.
Volgens aangever was het de verdachte die op hem heeft geschoten. [naam] zou nog hebben gezegd dat de verdachte hem buiten de auto moest neerschieten, waarop de verdachte gezegd zou hebben dat hij dit in de auto ging doen. Het dossier bevat echter geen (objectief) bewijs dat de verklaring van aangever op dit punt bevestigt. Zo is er geen wapen aangetroffen. In de auto is wel een huls aangetroffen, maar daarop zat alleen het DNA van aangever. Niet is vastgesteld dat daarmee een kogel verschoten is die het letsel van de aangever heeft veroorzaakt. Ook uit het overige (sporen)onderzoek dat is gedaan, blijkt niet wie van de twee de schutter was. De verdachte heeft alleen verklaard dat hij het niet was, maar over de rol van [naam] heeft hij niet willen verklaren. De rechtbank kan daarom op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen wie van de twee heeft geschoten.
De vraag is vervolgens of de verdachte en [naam] zodanig bewust en nauw hebben samengewerkt, dat de aan de verdachte tenlastegelegde poging tot moord/doodslag in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen, ook al is niet vast komen te staan of het de verdachte was of [naam] die aangever in zijn gezicht heeft geschoten.
Medeplegen
Om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen dient sprake te zijn van een bewuste nauwe samenwerking, die onder meer kan blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol van de verdachte in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang daarvan, zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het gaat erom of de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het delict.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld, hebben de verdachte en [naam] samen ervoor gezorgd dat aangever in hun auto plaatsnam, hebben zij vanaf het Lorentzplein samen met aangever in de auto gezeten en is aangever ongeveer 25 minuten later bloedend aangetroffen in de Hildebrandstraat. Verdachte heeft gezwegen over wat zich in de 25 minuten heeft afgespeeld en heeft geen verklaring gegeven voor het letsel dat de aangever in de tussentijd heeft opgelopen. Onder die omstandigheden kan en mag de rechtbank uitgaan van de lezing van de aangever dat de verdachte en [naam] beiden aanwezig waren in de auto op het moment waarop aangever door één van hen met een (gas)pistool in het gezicht is geschoten, dat zij vervolgens aangever in de Hildebrandstraat uit de auto hebben gezet en zijn weggereden. Deze feiten en omstandigheden zijn in hun onderlinge verband en samenhang voldoende om te kunnen spreken van de voor medeplegen vereiste bewuste nauwe samenwerking tussen de verdachte en [naam] . Ongeacht wie van hen het schot heeft gelost, heeft de verdachte met zijn gedragingen een bijdrage van voldoende gewicht aan het toebrengen van het letsel aan aangever geleverd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt voor aanwezigheid van derden in de auto.
Opzet
Uit het rapport van de deskundige Oude Grotebevelsborg blijkt dat het letsel van aangever potentieel levensbedreigend was en dat dit letsel zowel door een gaspistool als door een projectiel verschietend pistool kan zijn veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in het midden worden gelaten of de schotwond is toegebracht door een gaspistool of door een projectiel verschietend pistool. Door aangever met een (gas)pistool in het gezicht te schieten, hebben de verdachte en zijn mededader een gedraging verricht die er naar haar uiterlijke verschijningsvorm op gericht was de aangever van het leven te beroven, waarin hun opzet op die levensberoving besloten ligt. Van feiten of omstandigheden waaruit het tegendeel zou volgen is niet gebleken.
Voorbedachte raad – partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, vanwege het ontbreken van bewijs daarvoor in het dossier. De rechtbank zal de verdachte van dit bestanddeel vrijspreken.
Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
4.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
09/842444-19(dagvaarding I)
l.
hij in de periode van 25 november 2019 t/m 26 november 2019 te Den Haag en
/ofDelft tezamen en in vereniging met een ander of anderen
, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd gehouden, door
- die [slachtoffer] een vuurwapen te tonen en/of (vervolgens) die vuurwapen door te laden en/of;
- om die [slachtoffer] heen te staan, althans die [slachtoffer] te omringen en/of
- die [slachtoffer]
(niet vrijwillig)in die auto te laten plaatsnemen en
/of
- voor en/of naast die [slachtoffer] in die auto plaats te nemen en
/of
- gedurende een periode van ongeveer twee uur met die [slachtoffer] rond te rijden en
/of (vervolgens);
- die [slachtoffer] in de auto vast te houden en
/ofmet kracht de handen tegen de keel te drukken en
/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] te dwingen de woning van zijn vriendin aan te wijzen
en/of (vervolgens)
- van die [slachtoffer] de sleutels van de woning van zijn vriendin af te nemen.
09/249544-20(dagvaarding II)
hij op
of omstreeks13 september 2020 te 's-Gravenhage tezamen en in
vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon genaamd [benadeelde]
opzettelijk
en al dan niet met voorbedachte radevan het leven te beroven,
met een
vuurwapen, althans eenwapen heeft geschoten in het gezicht/hoofd van die [benadeelde] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en medeplegen van poging tot moord wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een feit dan wel feiten dan stelt de verdediging zich op het standpunt dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft aangever [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd door hem enige tijd vast te houden in een auto. Tijdens de vrijheidsberoving is de keel van het slachtoffer met kracht dichtgeknepen. Door het handelen van verdachte is het slachtoffer zijn persoonlijke bewegingsvrijheid ontnomen en is een grove inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke en geestelijke integriteit.
Een klein jaar later heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op aangever [benadeelde] . Vast is komen te staan dat aangever met een wapen in het gezicht is geschoten waardoor hij aanzienlijk letsel heeft opgelopen aan zijn gezicht. Dit letsel had dodelijk kunnen zijn.
Blijkens de daarop gestelde straffen behoren misdrijven tegen het leven gericht tot de ernstigste misdrijven die de strafwet kent. Door zijn handelen heeft de verdachte geen enkel respect getoond voor andermans leven. Een poging tot het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt.
Beide feiten lijken zich te hebben afgespeeld in het criminele circuit. Dat maakt ze beslist niet minder ernstig.
Strafblad
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in 2007 voor een poging tot doodslag en handelen in strijd met de Wet Wapens en Munitie is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Nadien is hij nog vele malen veroordeeld, onder andere voor drugsfeiten, handelen in strijd met de Wet Wapen en Munitie, bedreiging en poging tot afpersing. Dat hij zijn leven nog altijd geen andere wending heeft weten te geven weegt mee in het nadeel van de verdachte.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank heeft de verdachte namelijk vrijgesproken van een gedeelte van de verweten gedragingen met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving (dagvaarding I), en daarnaast is ook het tenlastegelegde medeplegen van een poging tot moord (dagvaarding II) niet bewezen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering (https://dlm.ssr.nl/module/238/30711), aan de orde is.

8.De vordering van de benadeelde partij

8.1
De vordering
[benadeelde] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft schadevergoeding gevorderd van € 19.181,41, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 6.187,41 aan materiële schade en € 12.994,- aan immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd dat dit bedrag gematigd dient te worden tot € 8.000.-. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade nu deze voldoende is onderbouwd, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair afwijzing van de vordering verzocht gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Tevens is er sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij nu het kennelijk ging om een conflict in het criminele milieu. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat met betrekking tot de gevorderde materiële schade onduidelijk is of de kosten voor ambulancevervoer door de verzekering zijn vergoed en acht hij de immateriële schade erg hoog. Ter onderbouwing heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak waar een bedrag van € 1.060,- is toegewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij
[benadeelde] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding II onder 1 bewezen verklaarde feit.
Ter zitting heeft de raadsman van de benadeelde partij nadere toelichting gegeven op de schriftelijke vordering. Zo heeft de raadsman verklaard dat de esthetische schade meevalt nu het litteken bij het jukbeen bijna niet meer zichtbaar is.
De rechtbank acht gelet op bovenstaande als vergoeding ter zake van immateriële schade een bedrag van € 3.500,- toewijsbaar.
Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.627,41. Dit bedrag is lager dan gevorderd gelet op de beslissing die de rechtbank zal nemen over de inbeslaggenomen kleding en schoenen van [benadeelde] .
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 september 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak nog moet maken.
Voor het overige wijst de rechtbank de vordering af.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die bij dagvaarding II onder feit 1 is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 9.127,41,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf
13 september 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] .

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen – zoals vermeld op de beslaglijst – gevorderd dat:
- het voorwerp als vermeld onder de nummer 2, 3, 4, en 5 worden teruggegeven aan de rechthebbenden,
- de iPhone voorzien van Sky software van [benadeelde] wordt onttrokken aan het verkeer.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte geen standpunt ingenomen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat onder de verdachte goederen in beslag zijn genomen. Deze zijn weergeven op de zich in het dossier bevindende en als bijlage II aan dit vonnis gehechte beslaglijst, gedateerd 26 februari 2021. De voorwerpen op doe lijst zijn genummerd 2, 3, 4 en 5.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan [benadeelde] gelasten van de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan met betrekking tot het op de beslaglijst onder 5 genummerde voorwerp nog geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De rechtbank merkt op dat de iPhone voorzien van Sky software van [benadeelde] niet is opgenomen op de overgelegde beslaglijst. Zij zal geen beslissing nemen over dit voorwerp.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 47, 57, 282 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09/842444-19 onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer 09/842444-19 onder 1 tenlastegelegde feit en het bij dagvaarding II met parketnummer 09/249544-20 onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I, parketnummer 09/842444-19
ten aanzien van feit 1:
-
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven/beroofd houden;
Dagvaarding II, parketnummer 09/249544-20
ten aanzien van feit 1 primair:
-
medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en
veroordeelt de veroordeelde om een bedrag van € 9.127,41, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde] ;
veroordeelt de veroordeelde tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de veroordeelde op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.127,41,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [benadeelde] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling zal worden toegepast voor de duur van maximaal
365 (driehonderdvijfenzestig) DAGEN, de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering van de benadeelde partij af voor het overige;
de inbeslaggenomen goederen
gelast de teruggaveaan [benadeelde] van de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten:
  • 1 paar schoenen kleur zwart, Prada
  • 1 stuk ondergoed
  • 1 broek kleur zwart;
gelast de bewaringten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 5 genummerde voorwerp, te weten: 1 sleutel, loper BMW.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van A.M.C. van der Zwan, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2021.
Bijlage I
De bewijsmiddelen:
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt bedoeld – tenzij anders is vermeld – een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit – tenzij anders is vermeld – de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] (‘onderzoek Montgomery’), van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 132).
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , opgemaakt op 27 november 2019 (p. 33 t/m 39), voor zover inhoudende:

“Op 25 november 2019 werd ik via snapchat benaderd door [aangever] . Ik ben toen naar Den Haag gereden. Toen ik daar uit mijn auto stapte, kwam er een auto aangereden en daar stapten 4 personen uit. De personen waren meneer [verdachte] , en drie voor mij onbekende personen. [verdachte] haalde de telefoon uit mijn hand en zei dat ik in moest stappen in de auto waar ze mee gekomen waren. Ik vroeg waarom. [verdachte] zei tegen mij: ‘Ga je nog instappen of niet?’ Ik denk dat we zeker twee uur hebben rondgereden. Dit was tegen mijn wil. Het volgende moment voelde ik vanuit het niets handen om mijn keel. [verdachte] draaide zich van zijn stoel naar mij toe en pakte mij met twee handen bij mijn keel. Ik heb pijn en letsel aan mij keel”.

met bijlagen, te weten foto’s van het letsel van aangever (p. 42 t/m 44);
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam] , opgemaakt op 1 december 2019 (p. 45 en 46), voor zover inhoudende:
“Op 25 november 2019 werd ik om 23.15 uur via videocall van Whatsapp gebeld. Ik nam op en zag een bekend gezicht van een Turkse man. Ik ken hem als Ilias. Vrij snel daarna werd er aangebeld. Ik deed open en ik zag twee mannen voor de deur. De ene herkende ik gelijk als een man, die ik bij bijnaam kan, ‘Psycho’ of zoiets. Ik zag een zwarte Volkswagen Polo staan. Ik werd weer gebeld door Ilias en vroeg hem waar [slachtoffer] [de rechtbank begrijpt: de aangever [slachtoffer] ] was. Hij zei dat ze hem zo zouden vrijlaten en dat het om € 25.000,- ging en dat [slachtoffer] dit bij elkaar moest zien te krijgen. Omstreeks 01:30 kwam [slachtoffer] eindelijk thuis in het huis van zijn moeder. Hij was erg overstuur en had ook krassen en striemen in zijn nek. [slachtoffer] vertelde dat ze hem ontvoerd hadden en in de auto zijn keel hadden dichtgeknepen. Uit zijn verhaal bleek dat Psycho hem ervan verdacht dat hij had gestolen uit zijn woning”.
3. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 juni 2021, voor zover inhoudende:
“Er waren spullen weg uit de woning die ik van [slachtoffer] had gehuurd. Ik dacht dat [slachtoffer] die spullen had weggenomen, want hij was de enige met een sleutel. Ik heb op 25 november 2019 met [slachtoffer] en iemand anders in de auto gezeten. Die ander reed. We zijn naar de woning van de vriendin van [slachtoffer] gereden. Ik heb daar naar de spullen gezocht maar ze niet gevonden”.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 december 2019 (p. 84 t/m 91), voor zover inhoudende:
“In de telefoon van [verdachte] was te zien dat [aangever] op 25 november 2019 een bericht stuurt naar [verdachte] waarin staat:
‘pak uit [slachtoffer] de handen telefoon zodat hij niet kan bellen typen’
‘wanneer je klaar bent met hem geef terug’
Bericht van 26 november 2019
:
‘bro we hebben verkeerde persoon ok
Zaza
Zaza
En nog eens
Zaza we hebben de dader’
Op woensdag 04 december 2019 heb ik de verdachte [verdachte] verhoord. Naar aanleiding daarvan herkende ik de stem van [verdachte] (...).
(Ik zag) dat er op 25 november 2019 om 22:15 uur een spraakbericht verzonden werd vanaf de telefoon van [verdachte] aan ‘Zaza’ [de rechtbank begrijpt: [naam] ]. Te horen was dat in dit spraakbericht in ieder geval de stem van [verdachte] te horen was en de stemmen van nog twee onbekende mannen (NN1 en NN2). Ik hoorde dat er het volgende werd gezegd:
‘NN 1: Dus jij hebt Zaza gestuurd?
NN2: Ik heb niet hem gestuurd
NN1 : Je zegt net 'Zaza heb ik gestuurd’
NN2: Broer, jullie willen dat ik dat zeg toch?
[verdachte] : Jij hebt gezegd net: 'Zaza heeft het gedaan’
NN2: Ja Zaza heeft het gedaan
[verdachte] : Dus Zaza is in mijn huis gekomen en ingebroken en mijn machinegeweer gestolen.
NN2: (onv) dat ik het weet. Maar ik weet 100 procent
[verdachte] : Zaza heeft het gedaan?’”.
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt bedoeld – tenzij anders is vermeld – een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit – tenzij anders is vermeld – de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020275727 (‘onderzoek Salvador’), van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1021).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 13 september 2020 (p. 48 t/m 51), voor zover inhoudende:

“Ik wil aangifte doen tegen twee mannen die mij hebben neergeschoten in mijn hoofd. Op 13 september 2020 op het Lorentzplein in Den Haag pakte [verdachte] mijn jas beet ter hoogte van mijn borst en zei hij mij dat ik met hem mee moest komen in de auto. Op dat moment kwam er een tweede man bij [verdachte] , [naam] . Ik moest instappen in een auto. [verdachte] ging toen links naast mij zitten en [naam] stapte achter het stuur. [naam] begon te rijden. Ik voelde dat een wapen tegen mijn neus werd gezet. Vervolgens hoorde ik een knal. Ik voelde vervolgens dat ik begon te bloeden. Ik hoorde zeggen: ‘Hij is dood”. Ik voelde dat ik uit de auto werd getrokken. Ik hoorde dat de auto wegreed. Ik voelde het bloed uit mijn neus lopen. Ik liep naar de eerste deur die ik zag en belde aan. Ik vroeg de bewoners of zij de politie wilden bellen. Vervolgens kwam de politie binnen een paar minuten en vertelde ik hen wat ik kon”.

2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 september 2020 (p. 61), voor zover inhoudende:

Op zondag 13 september 2020 omstreeks 05:15 uur kwamen wij ter plaatse. Ik zag een man ter hoogte van de Hildebrandstraat [huisnummer] voor de deur staan. Ik zag dat deze man een bebloed gezicht had. Ik zag dat er een bloedvlek op zijn witte T-shirt zat. Ik hoorde de man zeggen in de Engelse taal dat hij beschoten was. Ik zag ter hoogte van de Hildebrandstraat [huisnummer] in het midden van de rijbaan, een plas bloed liggen.

3. Geschriften, te weten medische informatie betreffende [benadeelde] van het Haga Ziekenhuis te Den Haag (p. 353 t/m 354), voor zover inhoudende:
Reden van opname: schotverwoning aangezicht
Ambu overdracht: Schotwond gelaat.
Secundaire survey: Schot via linker neusgat en via rechter zygoma. Wond in linker neusgat. Wond rechter zygoma.
4. Een geschrift, te weten een rapport van B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts, van het Nederlands Forensisch Instituut van 31 maart 2020 (p. 8 en 10), voor zover inhoudende:
Gezien de aanwezigheid van een tussenliggend wondtraject tussen de neus en het rechterjukbeen, berust het geheel aan letsels dus hoogstwaarschijnlijk op een doorschotwond.
In de nabijheid van de verwondingen bij [benadeelde] bevindt zich het oog, en iets meer naar rugwaarts en naar kruinwaarts, de hersenen.
Met name in het KNO-gebied is de schedel relatief dun, waardoor een passerend projectiel deze relatief gemakkelijk kan perforeren en aldus de hersenen kan beschadigen. Dit kan leiden tot al dan niet levensbedreigende functiestoornissen en/of bloedingen van de hersenen.
5. Het proces-verbaal van verhoor van deskundige B.F.L. Oude Grotebevelsborg door de rechter-commissaris op 31 mei 2021 (p. 4 en 6), voor zover inhoudende:
In mijn rapport staat (alinea 2 van pagina 9) dat het mogelijk gaat om een verwonding door een gaswolk met een projectiel, maar het zou dus ook kunnen gaan om een gaswolk zonder projectiel. Het gaat dan om het mechanisme van de gaswolk en het feit dat het gas geen andere kant op kan dan onder de huid.
In principe kan een vuurwapen waarbij geen projectiel wordt afgevuurd ook potentieel dodelijk zijn, met name als het gaat om een opzetschot.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 september 2020 (p. 71 t/m 78), voor zover inhoudende:
Verbalisant heeft de beelden van Lorentzplein te Den Haag op 13 september 2020 bekeken en gerelateerd:
01:07:10
Ik zag dat er een bestuurder (hierna: BE1) uit een Volkswagen Polo stapte en [café] binnenging.
04:34:39
Ik zag dat de bijrijder van een grijze BMW uitstapte, naar later bleek dit het slachtoffer [benadeelde] . Ik zag dat [benadeelde] en BE1 elkaar een hand gaven.
04.40:10
Ik zag dat BE1 ineens zijn linkerhand op de rechter borst van [benadeelde] plaatste. Ik zag dat BE1 zijn arm gestrekt hield zodat [benadeelde] nergens heen kon. Ik zag dat er wat heen en weer werd bewogen, een soort schermutseling. Ik zag dat BE1 [benadeelde] vast bleef houden.
04:44:26
Ik zag dat er een andere man, uit het café kwam, en direct naar BE1 en [benadeelde] toe liep. Deze man had lang zwart rasta haar (hierna: BE3). Ik zag dat hij heel dicht bij beide mannen kwam staan.
04:46:41
Ik zag dat BE1 [benadeelde] nog steeds vast hield. Ik zag dat BE3 zich weer bij BE1 en [benadeelde] voegde, (…) naar de Volkswagen Polo liep, dat hij de bestuurdersdeur van de Volkswagen Polo opende, dat hij terugliep naar de grijze BMW, op de bestuurder va de grijze BMW afliep en de autodeur vastpakte. Ik zag dat de bestuurder van de grijze BMW ging zitten en dat BE3 de bestuurdersdeur dichtgooide. Ik zag dat BE3 terugliep naar BE1 en [benadeelde] . Ik zag dat BE3 zijn arm naar [benadeelde] uitstak en deze bij zijn rug deed om hem een kant op te begeleiden. Ik zag dat [benadeelde] , die nog steeds werd vastgehouden door BE1, meeliep naar de Volkswagen Polo.
04:48:16
Ik zag dat [benadeelde] werd meegenomen, en dat hij in de Volkswagen Polo werd gezet. Ik zag dat BE3 als bestuurder in de Volkswagen Polo stapte. Ik zag dat BE1 achterin de Volkswagen Polo stapte, achter de bestuurder.
04:50:05
Ik zag dat de Volkswagen Polo wegreed.
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 juni 2021, voor zover inhoudende:

U vraagt mij of ik de persoon ben op de camerabeelden die met [benadeelde] in de Volkswagen Polo stapt en of het klopt dat er een derde persoon bij was. Ja, dat klopt beide. We hebben samen in de auto gereden. U vraagt mij wat er in de auto is gebeurd. Ik kan u zeggen dat we hebben gesproken. Ik had het gevoel dat [benadeelde] aan het liegen was.

Bijlage II