ECLI:NL:RBDHA:2021:7178
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag urgentieverklaring op grond van de Awb
In deze zaak heeft eiser, die in een short stay voorziening verblijft, een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring bij het college van Burgemeester en Wethouders van Delft. Deze aanvraag is op 3 april 2020 door verweerder buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet alle benodigde documenten had overgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De zitting vond plaats op 22 juni 2021 via een Skypeverbinding, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet de gevraagde stukken heeft kunnen overleggen, waardoor verweerder bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat eiser in een moeilijke financiële situatie verkeert met een aanzienlijke schuldenlast en dat hij een zelfstandige huurwoning wenst voor hem en zijn vijf minderjarige kinderen. Echter, de rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in staat is om in de kosten van een zelfstandige woonruimte te voorzien en heeft niet alle relevante schulden in beeld gebracht. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.