ECLI:NL:RBDHA:2021:7177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
C/09/592278 / FA RK 20-2720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen partijen, [X] (de vrouw) en [Y] (de man). De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen, waarbij de duurzame ontwrichting van het huwelijk is erkend. De hoofdverblijfplaats van de minderjarige [voornaam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2011, is bij de vrouw vastgesteld, met een zorgregeling waarbij de man om de week omgang heeft met het kind. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 521,-- per maand, en de partneralimentatie op € 8.308,-- bruto per maand, ingaande op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de recreatiewoning aan de man wordt toegedeeld onder de voorwaarde dat hij de hypotheek op zijn naam kan zetten. Indien dit niet mogelijk is, zal de woning worden verkocht. De rechtbank heeft ook de verdeling van bankrekeningen, een boot, een scooter en een elektrische fiets geregeld, en de inboedel in de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen. De rechtbank heeft partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoeken met betrekking tot de vennootschap onder firma, en iedere partij is veroordeeld in de eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-2720 (scheiding) / FA RK 20-6893 (verdeling)
Zaaknummer: ) (scheiding) / C/09/600261 (verdeling)
Datum beschikking: 6 juli 2021

Scheiding

Beschikking op het op 23 april 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. H.A. van Hapert te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
voorheen wonende te [woonplaats 1] , thans wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.W.S. Nijman te Oegstgeest.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift van de vrouw;
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift, van 9 juli 2020 van de man;
- het verweerschrift van de vrouw van 10 september 2020 tegen de zelfstandige verzoeken van de man;
- de brief van 6 oktober 2020 van de zijde van de man;
- het F9-formulier van 7 oktober 2020 van de zijde van de vrouw;
- het formulier verdelen en verrekenen van de zijde van de vrouw, ingekomen op 29 oktober 2020;
- het F9-formulier van 4 mei 2021 van de zijde van de man;
- de brief van 13 mei 2021, met bijlagen, van de zijde van de man;
- de brief van 25 mei 2021 van de zijde van de man;
- de brief van 26 mei 2021, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [naam minderjarige] is naar aanleiding van zijn brief van 6 april 2021 (ingeboekt onder rekest- en zaaknummer FA RK 21-2473 en C/09/610375) uitgenodigd om te worden gehoord. Op 8 juni 2021 heeft [voornaam minderjarige] in bijzijn van mevrouw [naam 1] van [organisatie] hulpverlening in raadkamer zijn mening kenbaar gemaakt.
Op 8 juni 2021 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede de man, bijgestaan door zijn advocaat en alleen voor wat betreft het financiële mede deel door dhr. [naam 2] , alsmede mevrouw [medewerker RvdK] van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) voor wat betreft de zorgregeling. Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd en van de zijde van de man zijn nadere stukken overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij de vrouw;
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [voornaam minderjarige] , in die zin dat [voornaam minderjarige] om de week van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de man zal verblijven, de man elke voetbaltraining op maandag en woensdag maximaal een half uur voorafgaand aan en na afloop van de voetbaltraining omgang heeft met [voornaam minderjarige] , de man elke voetbalwedstrijd op zaterdag tot maximaal een uur na de voetbalwedstrijd omgang heeft met [voornaam minderjarige] met inachtneming dat er geen omgang plaatsvindt wanneer er geen voetbaltraining of -wedstrijd is en bij verplaatsing van een voetbaltraining of -wedstrijd de omgang naar diezelfde dag en hetzelfde tijdstip verplaatst wordt waarbij de vrouw elk omgangsmoment [voornaam minderjarige] haalt en de man [voornaam minderjarige] na ieder omgangsmoment wegbrengt, de vakanties en feestdagen overeenkomstig het door de vrouw overgelegde schema in het door haar overgelegde ouderschapsplan worden vastgesteld;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 815,-- minus 15% zorgkorting per maand, vanaf datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding, althans met ingang van datum beschikking, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bedrag als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van door de man aan de vrouw betalen partneralimentatie van € 12.854, bruto per maand, althans een bedrag als de rechtbank juist acht, vanaf datum indiening verzoekschrift voorlopige voorzieningen, althans met ingang datum beschikking, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bedrag als de rechtbank juist acht;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de vrouw;
- toedeling aan de vrouw van het huurrecht van de echtelijke woning;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met compensatie van de proceskosten.
De man heeft, behoudens voor wat betreft de verzochte echtscheiding en de verzochte vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] , verweer gevoerd tegen de verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens heeft de man thans nog zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- opname van het ouderschapsplan, zoals door de man overgelegd, in de te wijzen beschikking, dan wel vaststelling van een zorgregeling waarbij [voornaam minderjarige] week op week af bij de vrouw respectievelijk de man verblijft en er steeds op maandag uit school wordt gewisseld en waarbij de vakantie- en feestdagen bij helfte als volgt worden verdeeld:
 Kerstvakantie: eerste week in de even jaren;
 Krokusvakantie: in de oneven jaren;
 Meivakantie: in de even jaren, tenzij twee weken. Dan 2e week in de even jaren;
 Zomervakantie: laatste drie weken in de even jaren;
 Herfstvakantie: in de even jaren;
met vaststelling van de haal- en brengregeling aldus dat de vrouw [voornaam minderjarige] steeds naar de man toebrengt en de man [voornaam minderjarige] steeds naar de vrouw terugbrengt;
- vaststelling van een consultatieregeling, in die zin dat de man en de vrouw periodiek, minstens 1 x per maand, in persoon en buiten aanwezigheid van [voornaam minderjarige] , met elkaar overleggen over (relevante) zaken en kwesties die [voornaam minderjarige] aangaan/betreffen;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 258,-- per maand, met ingang van de datum van de beschikking, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het voorstel van de man;
- veroordeling van de vrouw om aan de v.o.f. dan wel aan de man een bedrag van € 22.000,-- dan wel € 11.000,-- te voldoen op grond van benadeling van de (bijzondere) gemeenschap door de vrouw;
een en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft, behoudens voor wat betreft de verzochte vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] en de verzochte consultatieregeling, verweer gevoerd tegen de door de man verzochte nevenvoorzieningen, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 2017 te [plaats huwelijk] .
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
- [voornaam minderjarige] verblijft thans bij de vrouw.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op 27 maart 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, waarbij – voor zover thans van belang – :
  • [voornaam minderjarige] voorlopig aan de vrouw is toevertrouwd;
  • een voorlopige zorgregeling is vastgesteld, in die zin dat de man gerechtigd is [voornaam minderjarige] bij zich te hebben:
tijdens de Coronacrisis:
- om de week van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 17.00 uur en tevens
- elke zaterdag van 10.00 - 17.00 uur;
waarbij de vrouw [voornaam minderjarige] telkens ophaalt en wegbrengt naar de man en de man [voornaam minderjarige] na het contact weer terugbrengt naar de vrouw;
na de Coronacrisis,
althans vanaf het moment dat de jeugdvoetbaltrainingen en wedstrijden weer zoals gebruikelijk doorgang vinden:
- om de week van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 17.00 uur en tevens
- elke maandag en woensdag tijdens de voetbaltraining, waarbij hij maximaal een half uur voorafgaand aan en na afloop van de voetbaltraining contact heeft met [voornaam minderjarige] ;
- elke zaterdag tijdens de voetbalwedstrijd, waarbij de man maximaal een uur na afloop van de voetbalwedstrijd recht heeft op contact, met dien verstande dat er geen contact plaatsvindt als er geen voetbaltraining of wedstrijd is, en dat bij verplaatsing van de voetbaltraining of -wedstrijd het contact tijdens die
verplaatste training of wedstrijd plaatsvindt, waarbij de vrouw [voornaam minderjarige] telkens brengt naar de man en de man [voornaam minderjarige] na het contact weer terugbrengt naar de vrouw;
  • is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [woonplaats 1] ;
  • is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 21 februari 2020 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige] van € 545,-- per maand zal betalen.
De beschikking houdt over de voorlopige zorgregeling onder meer het volgende in: “
De rechtbank stelt vast dat er veel spanningen zijn tussen partijen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking de stukken die zich in het dossier bevinden, waaronder de (onweersproken) WhatsApp berichten, waarin de man zich dreigend uit jegens de vrouw en de brief van de politie van 2 maart 2020, waarin zij laten weten een zorgmelding te doen aan Veilig Thuis, maar ook hetgeen ter zitting is besproken. Zo heeft de vrouw onweersproken verklaard dat zij de woning is ontvlucht en tijdelijk met [voornaam minderjarige] in de vrouwenopvang heeft verbleven. Zij voelt zich nog steeds niet veilig en ziet de door de man verzochte birdnesting-regeling dan ook niet zitten. Gelet op de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen en de door de man verzochte regeling niet op overeenstemming tussen partijen berust, acht de rechtbank de door de man verzochte birdnesting-regeling niet haalbaar. Om uitvoering te kunnen geven aan een dergelijke regeling is het noodzakelijk dat partijen het eens zijn en zij goed met elkaar kunnen communiceren, maar daarvan is op dit moment geen sprake. Sterker nog, de vrouw stelt dat de huidige regeling erg stressvol verloopt. Zij voelt zich niet veilig in aanwezigheid van de man en zij heeft angst om hem tegen te komen. Ook een co-ouderschapsregeling acht de rechtbank op dit moment niet haalbaar. Voor een co-ouderschapsregeling is het noodzakelijk dat beide partijen met elkaar kunnen overleggen en afspraken met elkaar kunnen maken over de minderjarige. Op dit moment zijn partijen daartoe niet in staat.”Betreffende de voorlopige partneralimentatie is het volgende overwogen: “
Voor vaststelling van een voorlopige partneralimentatie is thans geen plaats. De vrouw heeft op dit moment immers nog een gelijk aandeel in de VOF als de man en nu partijen staande huwelijk lage vaste lasten hadden mag aangenomen worden dat zij daarmee volledig in haar eigen behoefte kan voorzien (en mede in het ten laste van haar draagkracht komende gedeelte van de behoefte van [voornaam minderjarige] ).”

Beoordeling

Ontvankelijkheid
Door partijen is geen door hen beiden ondertekend ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
Nu zowel uit de stukken als ter zitting is gebleken dat het voor de ouders vanwege hun geschilpunten niet mogelijk is om gezamenlijk een ouderschapsplan op te stellen, zal de rechtbank de ouders niettemin ontvangen in hun verzoeken.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is erkend en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Hoofdverblijfplaats [voornaam minderjarige]
Het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [voornaam minderjarige] bij haar te bepalen, kan, nu de man instemt met dit verzoek, als op de wet gegrond worden toegewezen.
Zorgregeling [voornaam minderjarige]
Wekelijkse regeling
De vrouw heeft verzocht een zorgregeling vast te stellen zoals in de voorlopige voorzieningen procedure is vastgesteld. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de door de man verzochte zogenaamde co-ouderschapsregeling waarbij [voornaam minderjarige] week op week af bij de vrouw respectievelijk de man verblijft. Volgens de vrouw is een co-ouderschapsregeling niet mogelijk vanwege de slechte communicatie tussen partijen en is een dergelijke regeling ook niet representatief aan de rolverdeling gedurende het huwelijk. Volgens de vrouw sluit de door haar verzochte zorgregeling naadloos aan op het leven van beide partijen. De vrouw ontkent niet dat de wens van [voornaam minderjarige] is om de helft van de tijd bij zijn vader te willen zijn, en evenmin dat [voornaam minderjarige] het fijn heeft bij zijn vader, maar stelt dat [voornaam minderjarige] dit niet kan overzien en dat deze wens enkel voortkomt uit de wens van zijn vader.
De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd niet aan een co-ouderschapsregeling in de weg mag staan. Volgens de man is van enige contra-indicatie niet gebleken. [voornaam minderjarige] is gewend om veel tijd met hem door te brengen en de man kan zijn eigen werktijden inrichten, zodat hij steeds beschikbaar is om [voornaam minderjarige] op te vangen en naar school te brengen en er ook verder voor [voornaam minderjarige] te zijn. De man heeft gewezen op de wens van [voornaam minderjarige] om de helft van de tijd bij zijn vader te zijn.
Mevrouw [naam 3] heeft namens de raad aangegeven dat zij heeft gehoord wat ter zitting is gezegd. Zij heeft aangegeven dat de huidige zorgregeling goed loopt, dat [voornaam minderjarige] het contact met zijn vader prettig vindt, maar dat hij meer bij zijn vader wil zijn. Volgens haar behoort co-ouderschap in de zin van week op week af tot de mogelijkheden. Zij heeft hierbij aangegeven dat communicatie dan wel belangrijk is en dat de ouders goede afspraken zullen moeten maken. Mevrouw [naam 3] acht de ouders hiertoe in staat op basis van wat zij gehoord heeft ter zitting.
De rechtbank overweegt als volgt. In het kader van de voorlopige voorzieningen heeft de rechtbank de thans door de moeder verzochte voorlopige zorgregeling vastgelegd. De rechtbank heeft toen overwogen dat zij op dat moment een co-ouderschapsregeling niet haalbaar achtte, omdat het daarvoor noodzakelijk is dat beide partijen met elkaar kunnen overleggen en afspraken met elkaar kunnen maken over de minderjarige. Op dat moment waren partijen daartoe niet in staat. Inmiddels is ruim een jaar verstreken en gebleken is dat de zorgregeling goed verloopt. De vrouw heeft ter zitting aangegeven dat het vergeleken met vorig jaar iets beter met haar gaat en dat zij aan de beterende hand is. Ondanks dat volgens de vrouw de communicatie nog niet optimaal is en zij stelt zich nog wel eens geïntimideerd te voelen door de man, heeft zij zonder meer ingestemd met zijn verzoek om periodiek,
minstens 1 x per maand en in persoonen buiten aanwezigheid van [voornaam minderjarige] , met elkaar te overleggen over (relevante) zaken en kwesties die [voornaam minderjarige] aangaan/betreffen. Tot een overleg
in persoondat
tenminste 1x per maand plaatsvindtis zij rechtens niet gehouden; immers over [voornaam minderjarige] kan ook telefonisch of schriftelijk worden overlegd. Uit deze opstelling maakt de rechtbank dan ook op dat de verstandhouding tussen partijen ten opzichte van vorig jaar wel degelijk verbeterd is. Dit beeld wordt bevestigd door de recente berichtenwisselingen tussen de ouders, waaruit blijkt dat zij over praktische zaken rondom [voornaam minderjarige] afdoende kunnen overleggen. Het volgt evenzeer uit de hierna vermelde overeenstemming om het halen en brengen van [voornaam minderjarige] , zoals daar omschreven, te delen. [voornaam minderjarige] heeft aangegeven dat hij het bij beide ouders fijn vindt en dat hij het liefst de helft van de tijd bij zijn vader wil zijn. Ook de raad heeft aangegeven dat een co-ouderschapsregeling mogelijk zou moeten zijn. Nu de man heeft aangegeven dat hij een woning zal kopen of huren in [woonplaats 1] , kan de sociale omgeving van [voornaam minderjarige] in [woonplaats 1] blijven. Een co-ouderschapspregeling is daarmee praktisch mogelijk. Dat de man door zijn werk tijdens het huwelijk mogelijk minder tijd aan [voornaam minderjarige] heeft kunnen besteden dan de vrouw, maakt volgens de rechtbank niet dat de man in de toekomst geen grotere rol in het leven van [voornaam minderjarige] kan en mag spelen. De man heeft gesteld dat hij als zelfstandig ondernemer zijn werktijd zelf kan invullen en dat hij [voornaam minderjarige] kan opvangen als hij niet op school zit. De vrouw heeft dit ook niet met zoveel woorden weersproken. De rechtbank acht het dan ook in het belang van [voornaam minderjarige] dat er een co-ouderschapsregeling komt. De rechtbank zal dus het verzoek van de man toewijzen, waarbij de rechtbank het wisselmoment zal bepalen op maandag uit school.
Vakanties en feestdagen
Wat betreft zomervakantie zijn de man en de vrouw het er ter zitting over eens geworden dat de zomervakantie aldus wordt verdeeld: 2 weken, 2 weken, 1 week, 1 week. Voor de overige vakanties en de feestdagen heeft de vrouw ter zitting ingestemd met het voorstel van de man. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Haal- en brengregeling
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw [voornaam minderjarige] steeds naar de man toebrengt en de man [voornaam minderjarige] steeds naar de vrouw terugbrengt. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Consultatieregeling [voornaam minderjarige]
Het verzoek van de man tot vaststelling van de door hem voorgestelde consultatieregeling kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Kinderalimentatie
Behoefte [voornaam minderjarige]
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [voornaam minderjarige] ten tijde van het uiteengaan van partijen (2020) € 815,-- per maand bedroeg en dat dit bedrag geïndexeerd dient te worden. Geïndexeerd bedraagt de behoefte van [voornaam minderjarige] afgerond € 840,-- per maand.
Draagkracht
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de man en de vrouw dienen bij te dragen in de kosten van [voornaam minderjarige] . De rechtbank volgt in dit opzicht het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen, waaruit blijkt dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Draagkracht vrouw
De vrouw werkte voorheen in de vof van partijen en heeft inmiddels een andere baan gevonden als financieel administratief medewerker. Zij werkt 16 uur per week. Niet in geschil is dat de vrouw op dit moment een arbeidsinkomen heeft van ongeveer € 1.100,-- netto per maand. Er is geen reden om op dit moment uit te gaan van een hoger inkomen of een hogere verdiencapaciteit van de vrouw. Op grond van de draagkrachttabel kan de draagkracht van de vrouw gesteld worden op een bedrag van € 25,-- per maand.
Draagkracht man
De man betwist niet dat hij voldoende draagkracht heeft om in de rest van de behoefte van [voornaam minderjarige] te voorzien.
Zorgkorting
Gezien de vast te stellen zorgregeling dient aan de zijde van de man rekening gehouden te worden met een zorgkorting van 35% van de behoefte. De behoefte van [voornaam minderjarige] is € 840,-- per maand, zodat de zorgkorting van de man € 294,-- bedraagt.
Conclusie
Na aftrek van de bijdrage van de vrouw en de zorgkorting bedraagt de door man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie € 521,-- per maand (€ 840,- -/- € 25,-- -/- € 294,--). De rechtbank zal de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op dit bedrag bepalen.
Ingangsdatum
De rechtbank zal, gelet op de beschikking voorlopige voorzieningen en de daarin vastgestelde minder ruime zorgregeling, de ingangsdatum bepalen op de datum van deze beschikking en niet op de datum van indiening van het verzoekschrift, zoals door de vrouw primair verzocht.
Partneralimentatie
Behoefte vrouw
De behoefte van de vrouw is in geschil.
De vrouw heeft in haar inleidend verzoekschrift een bedrag aan partneralimentatie verzocht van € 10.092,48 netto per maand. In haar verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de man heeft de vrouw haar verzoek gewijzigd, in die zin dat zij thans een bedrag aan partneralimentatie verzoekt van € 12.854,-- bruto per maand. De vrouw heeft haar behoefte bepaald aan de hand van de Hofnorm en daarnaast heeft zij ook een behoeftelijst overgelegd die zij naderhand nog heeft aangepast en nader onderbouwd.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen toepassing van de Hofnorm. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat nu partijen vennoten zijn de behoefte niet is vast te stellen aan de hand van een forfaitaire formule. Bovendien zijn, aldus de man, de privé opnamen vanuit de (concept) jaarrekeningen vermengd met eenmalige opnamen, waaronder de aankoop van een vakantiewoning. Dit laatste betwist de vrouw niet. Daarnaast heeft de man de (aangepaste) behoeftelijst van de vrouw betwist.
Nu (i) de man bezwaar heeft gemaakt tegen toepassing van de Hofnorm, (ii) de vrouw niet betwist heeft dat hierin eenmalige opnamen zijn verwerkt, (iii) de vrouw de overgelegde cijfers van de jaarrekeningen als “onzuiver” heeft benoemd en (iv) de vrouw ook een behoeftelijst heeft overgelegd, zal de rechtbank de behoefte bepalen aan de hand van de deze behoeftelijst. De rechtbank zal dit doen aan de hand van de door de vrouw als productie 8 overgelegde behoeftelijst bij het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van de man en het door de vrouw opgestelde staatje behorend bij de door de vrouw overgelegde productie 39.
Woonlasten
De rechtbank zal de door de vrouw opgevoerde hypotheekrente van € 349,57 per maand niet in aanmerking nemen. De hypotheekrente heeft betrekking op de recreatiewoning te [geboorteplaats] , welke woning, zoals hierna zal blijken, aan de man zal worden toegedeeld of zal worden verkocht.
De door de vrouw opgevoerde kale huur van € 923,70 blijkt uit de door haar overgelegde huurspecificatie, zodat de rechtbank deze in aanmerking zal nemen.
Gebruikerslasten
De door de vrouw opgevoerde lasten elektriciteit en water van respectievelijk € 112,14 en € 17,70 per maand blijken uit de door haar overgelegde facturen, zodat de rechtbank deze in aanmerking zal nemen.
Ziektekosten
De door de vrouw opgevoerde ziektekosten van € 109,25 per maand blijken uit het door haar overgelegde premieoverzicht, zodat de rechtbank deze in aanmerking zal nemen.
Abonnementen
De vrouw heeft de volgende maandelijkse bedragen opgevoerd aan abonnementen:
- € 72,-- Ziggo;
- € 13,99 Netflix;
- € 40,50 Postcodeloterij;
- € 11,50 mobiele telefoon.
De man heeft de eerste twee posten gesteld op een bedrag van in totaal € 50,-- per maand en de Postcodeloterij op een bedrag van € 10,-- per maand.
De rechtbank heeft het door de vrouw genoemde bedrag van € 72,-- per maand voor Ziggo niet uit de overgelegde bankafschriften kunnen herleiden. De rechtbank zal voor Ziggo in redelijkheid een bedrag van € 62,-- per maand in aanmerking nemen, omdat de man niet heeft betwist dat de vrouw een Ziggo abonnement heeft, het hebben van een dergelijk abonnement ook heel gangbaar is.
Het door de vrouw genoemde bedrag Netflix, blijkt uit de overgelegde bankafschriften, zodat de rechtbank dit bedrag in aanmerking zal nemen. Hetzelfde geldt voor de door de vrouw opgevoerde bedragen terzake Postcodeloterij en mobiele telefoon.
Verzekeringen
De vrouw heeft de volgende maandelijkse bedragen aan verzekeringen opgevoerd:
- € 28,21 aansprakelijkheids- en rechtsbijstandsverzekering;
- € 18,12 inboedelverzekering;
- € 94,02 autoverzekering;
- € 28,88 begrafenisverzekering;
- € 8,64 reisverzekering.
De man heeft het door de vrouw inzake de verzekeringen gestelde betwist en het totaal met de verzekeringen gemoeide bedrag gesteld op een bedrag van € 115,-- per maand.
De vrouw heeft tegenover de betwisting van de man niet aangetoond dat zij een hoger bedrag dan € 115,-- per maand aan deze verzekeringen kwijt is. Met dit bedrag zal de rechtbank dus rekening houden.
Vervoerskosten
De vrouw heeft de volgende maandelijkse vervoerskosten opgevoerd:
- € 325,-- brandstof auto;
- € 51,60 wegenbelasting;
- € 36,41 onderhoudskosten;
- € 8,90 ANWB-lidmaatschap.
De man heeft de vervoerskosten aanvankelijk gesteld op een bedrag van € 309,-- per maand. De man heeft zich hierbij gebaseerd op het Nibud dat ervan uitgaat dat dit bedrag geldt voor een middenklasser en 10.000 km per jaar. Naderhand heeft de man de vervoerskosten (inclusief wegenbelasting en APK en klein onderhoudskosten naar beneden bijgesteld op € 142,50 per maand.
De vrouw heeft de door haar opgevoerde kosten van de wegenbelasting en het ANWB-lidmaatschap aangetoond. Zij heeft tegenover de betwisting door de man niet aangetoond dat zij meer dan € 142,50 per maand aan vervoerskosten heeft. De rechtbank zal daarom uitgaan van € 142,50 per maand.
Kleding
De vrouw heeft een bedrag aan kleding van € 1.299,86 per maand opgevoerd.
De man gaat uit van een bedrag € 132,-- per maand.
De rechtbank zal in redelijkheid een bedrag van € 600,-- per maand aan kleding in aanmerking nemen. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften en enkele creditcardboekingen (inclusief boekingen met de omschrijving “HEREN”) kan de rechtbank niet het door de vrouw genoemde bedrag herleiden. Wel is uit deze stukken voldoende duidelijk dat de vrouw meer heeft uitgegeven aan kleding voor haar zelf dan het door de man genoemde bedrag van € 132,-- per maand en tevens dat zij gewend is merkkleding aan te schaffen. Ook gelet op de omvang van het voor het huishouden beschikbare bedrag acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van genoemde € 600,-- per maand.
Vakantie/uitstapjes/ontspanning
De vrouw heeft een bedrag van € 800,-- per maand opgevoerd aan reservering vakantie/uitstapjes/ontspanning.
De man gaat uit van een bedrag van € 400,-- per maand.
De rechtbank zal uitgaan van het bedrag van € 400,---, nu de vrouw tegenover de betwisting door de man niet heeft aangetoond dat zij op dit punt behoefte heeft aan een hoger bedrag.
Huishoudelijke uitgaven
De vrouw heeft de volgende maandelijkse huishoudelijke uitgaven opgevoerd:
- € 2.000,-- voeding;
- € 30,-- huisdieren;
- € 139,39 persoonlijke verzorging (nagels/botox);
- € 72,22 kapper;
De man gaat uit van een bedrag van € 395,-- per maand voor voeding en een bedrag van € 27,-- per maand voor de kapper. De man kan zich vinden in de kosten van de huisdieren.
De rechtbank zal aan voeding een bedrag van € 600,-- per maand in aanmerking nemen. Uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijkt dat zij veel boodschappen doet bij de supermarkt. Aan de hand van de daaruit volgende afschrijvingen acht de rechtbank het genoemde bedrag van € 600,-- per maand op zijn plaats.
De rechtbank zal de kosten huisdieren, nu deze kosten niet in geschil zijn, in aanmerking nemen. De rechtbank zal eveneens de door de vrouw opgevoerde kosten persoonlijke verzorging en kapper in aanmerking nemen, nu deze kosten uit de door de vrouw overgelegde bankafschriften blijken.
Sparen
De vrouw heeft een bedrag aan sparen van € 4.000,-- per maand opgevoerd.
De man gaat uit van gaat uit van een bedrag van € 270,-- per maand.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij gedurende het huwelijk € 8.000,-- per maand spaarden. Zij hebben dit kunnen doen van het inkomen dat zij beiden als vennoot uit hun vennootschap onder firma (v.o.f.) genoten. Zowel de man als de vrouw verrichtte werkzaamheden binnen de v.o.f. Niet in geschil is dat de vrouw vanaf februari 2020 geen werkzaamheden meer binnen de v.o.f. verricht. De man wil de werkzaamheden die hij binnen de v.o.f. verricht voortzetten, al dan niet in een andere vorm. Nu het sparen van partijen voortkwam uit het inkomen uit de v.o.f. en de vrouw geen werkzaamheden meer voor de v.o.f. verricht, acht de rechtbank het niet redelijk ervan uit te gaan dat de vrouw in staat moet worden gesteld een bedrag van € 4.000,-- te kunnen blijven sparen, althans haar behoefte met dit bedrag – bijna de helft van de totale behoefte van de vrouw - te verhogen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat hetgeen staande het huwelijk is gespaard en wat daarvan over is tussen partijen zal worden verdeeld in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, als ook dat de vrouw in het kader van de afrekening van de v.o.f. mogelijk nog een bedrag zal ontvangen. Bovendien staat uit het verhandelde ter zitting vast dat partijen hun spaargeld ook wel aanwendden voor (bijzondere) uitgaven als vakanties, waarvoor in de behoefte van de vrouw al apart rekening is gehouden. Alle omstandigheden in ogenschouw nemend, waaronder de omstandigheid dat de vrouw ten behoeve van ‘reserveringen inventaris’ geen bedrag heeft opgevoerd en dit voor de reserveringen van overige zaken ook niet heeft gedaan, acht de rechtbank het redelijk ervan uit te gaan dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw een spaarbedrag omvat van € 2.000,-- per maand.
Belastingen
De door de vrouw opgevoerde regionale belasting van € 21,80 per maand en gemeentelijke belasting van € 26,13 per maand, blijken uit de door haar overgelegde aanslagen. De rechtbank zal deze bedragen in aanmerking nemen.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande berekent de rechtbank de behoefte van de vrouw op een bedrag van afgerond € 5.438,-- netto per maand.
Behoeftigheid vrouw
In de beschikking voorlopige voorzieningen is geoordeeld dat voor vaststelling van een voorlopige partneralimentatie thans geen plaats is. De vrouw heeft op dit moment immers nog een gelijk aandeel in de VOF als de man en nu partijen staande huwelijk lage vaste lasten hadden mag aangenomen worden dat zij daarmee volledig in haar eigen behoefte kan voorzien (en mede in het ten laste van haar draagkracht komende gedeelte van de behoefte van [voornaam minderjarige] ). De vrouw heeft in deze bodemprocedure gesteld dat zij wellicht winst uit de v.o.f. moet ontvangen, maar dat zij in de praktijk sinds februari 2020 niets ontvangt. De man heeft dit niet weersproken.
Uit de door de vrouw kort voor de zitting overgelegde stukken blijkt dat de vrouw, die last heeft (gehad) van de scheiding en een periode niet heeft gewerkt, inmiddels ander werk heeft gevonden en dat zij momenteel zestien uur per week werkt en een inkomen heeft van € 1.109,-- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag. Dit komt neer op een bedrag van € 1.131,-- netto per maand. De vrouw heeft ter zitting de stelling van de man dat zij meer kan werken, althans dat van haar op korte termijn kan worden gevergd haar werkzaamheden uit te breiden betwist. De man heeft zich hierover verder niet meer uitgelaten. Nu de vrouw inmiddels inkomen uit een dienstverband heeft en aan de slag is gegaan zal de rechtbank bij het bepalen van aanvullende behoefte van de vrouw uitgaan van dit maandinkomen van de vrouw. De rechtbank zal geen rekening houden met een winstaandeel uit de v.o.f. nu de vrouw dit sinds februari 2020 niet ontvangt. De v.o.f. is nog niet afgewikkeld zodat zij ook daarom niet kan beschikken uit daaruit voortvloeiend vermogen. Op dit moment is nog niet duidelijk welk bedrag de vrouw in het kader van de afwikkeling van de v.o.f. zal toekomen. Daar komt bij dat het rendement op vermogen op dit moment, gelet op de huidige rentestand, is te verwaarlozen. Interen op vermogen is, gezien het voorgaande, evenmin aan de orde.
Het voorgaande betekent dat de aanvullende behoefte van de vrouw € 4.307,-- netto per maand bedraagt. Dit komt neer op een bedrag van € 8.308,-- bruto per maand.
Draagkracht man
De man heeft betwist dat hij draagkracht heeft om de aanvankelijk door de vrouw verzochte partneralimentatie van € 10.092,-- netto per maand te voldoen. De man heeft zich niet uit gelaten over de vraag hoeveel zijn draagkracht dan wel is. De man heeft geen recente inkomensgegevens overgelegd. Evenmin heeft de man informatie verschaft over zijn lasten. De man heeft weliswaar gesteld dat het niet goed gaat met zijn bedrijf, maar ook dit heeft de man niet met stukken onderbouwd. De vrouw heeft daarentegen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de man in de periode oktober 2020 tot en met mei 2021 ongeveer € 25.000,-- heeft overgemaakt naar zijn nieuwe vriendin en in de periode februari 2021 tot en met mei 2021 ongeveer een bedrag van € 100.000,-- aan crypto valuta heeft gekocht. De man heeft deze stukken niet weersproken.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de man niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd dat hij geen draagkracht heeft om een partneralimentatie te voldoen gelijk aan het bedrag van de aanvullende behoefte van de vrouw. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie toewijzen tot het bedrag van haar aanvullende behoefte, derhalve tot een bedrag van € 8.308,-- bruto per maand.
Ingangsdatum
Nu de ingangsdatum van de partneralimentatie niet kan liggen voor de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om de ingangsdatum eerder te bepalen als niet op de wet gegrond afwijzen. De rechtbank zal de ingangsdatum van de partneralimentatie evenmin afhankelijk maken van de ontbinding van de v.o.f, zoals de man voor lijkt te staan.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw sinds februari 2020 niet meer in de vof werkt en dat zij sindsdien ook geen winstaandeel uit de v.o.f. krijgt. Alleen de man is nog in de vof werkzaam. Het is thans nog onbekend of de vrouw nog een winstaandeel uit de v.o.f. zal verkrijgen over de periode vanaf februari 2020 en hoe hoog dat winstaandeel zal zijn. De vrouw heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij jegens de man in redelijkheid, naar de rechtbank begrijpt, niet over dezelfde periode tot hetzelfde bedrag aanspraak zal maken op èn een winstaandeel vanuit de v.o.f. én een door de man aan haar te betalen partneralimentatie. Voor zover zij met een winstaandeel uit de v.o.f. in haar eigen behoefte (geacht) kan (worden te) voorzien heeft zij immers rechtens geen aanspraak op partneralimentatie jegens de man.
De rechtbank zal de partneralimentatie dus laten ingaan op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Aanhechten berekeningen
De rechtbank hecht de berekening van het netto inkomen van de vrouw en de berekening van de bruto aanvullende behoefte van de vrouw aan deze beschikking.
Verdeling huwelijksgemeenschap
Nu partijen geen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, bestaat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen. Als uitgangspunt geldt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap bij helfte tussen hen dient te worden verdeeld.
Peildatum
De rechtbank overweegt dat voor de omvang van de huwelijksgemeenschap als peildatum geldt de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding, te weten 23 april 2020. Voor de waardering van de vermogensbestanddelen geldt in principe als peildatum de datum van de feitelijke verdeling.
Omvang huwelijksgemeenschap
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die in de verdeling dienen te worden betrokken:
de recreatiewoning te [geboorteplaats] aan de [adres 1] ;
de op de recreatiewoning rustende hypotheek bij [hypotheekverstrekker] ;
de belastingschulden;
de bankrekeningen;
de boot, Corsiva 500;
de auto’s, VW Golf en Mercedes;
de scooter en de elektrische fiets;
de inboedel.
Ad 1. en 2. De recreatiewoning en de daarop rustende hypotheek
Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de recreatiewoning. Partijen zijn het erover eens geworden dat de man de woning kan overnemen tegen een waarde van € 172.000,--, indien het hem lukt de hypotheek op zijn naam te laten zetten. Mocht het de man niet lukken om de hypotheek op zijn naam te laten zetten, zal de recreatiewoning worden verkocht. Op de zitting is (vanwege de omstandigheid dat nog onbekend is hoe de rechtbank over de partneralimentatie zal beslissen en de v.o.f. nog moet worden afgewikkeld) geen termijn afgesproken, wel dat de man een en ander zo spoedig mogelijk gang zal proberen te realiseren.
Ad 3. De belastingschulden
De man heeft gesteld dat er opkomende belastingschulden zijn van ongeveer € 200.000,--.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat alle belastingschulden in de verdeling betrokken moeten worden en niet slechts de door de man gestelde belastingschulden.
De rechtbank overweegt dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor de belastingschulden (en belastingvorderingen) die zien op de huwelijkse periode en dat zij elkaar hier over en weer inzage in moeten geven zodat verrekening kan plaatsvinden in die zin dat ieder uiteindelijk de helft van alle belastingschulden betrekking tot voornoemde periode voor zijn rekening neemt (en eventuele vorderingen bij helfte aan beide partijen toekomen).
Ad 4. De bankrekeningen
De rechtbank zal, zoals te doen gebruikelijk bij bankrekeningen en nu partijen niet anders zijn overeengekomen, als peildatum hanteren de datum indiening van het verzoekschrift, te weten 23 april 2020.
De man heeft de volgende bankrekeningen genoemd:
- ABN AMRO [rekeningnummer 1] op naam van de man;
- ABN AMRO [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw:
- ING en/of rekening [rekeningnummer 3] .
Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij ook nog een Raborekening op haar naam heeft geopend.
De man heeft onweersproken gesteld dat het spaargeld op de voormelde gezamenlijke ING en/of rekening in januari 2020 reeds tussen partijen is gedeeld.
De man heeft naar zijn zeggen zijn aandeel gestort op zijn ABN AMRO rekening eindigend op [rekeningnummer 1] . De vrouw heeft naar haar zeggen haar aandeel gestort op de door haar geopende Raborekening.
De rechtbank zal het saldo op genoemde bankrekening op naam van de man toedelen aan de man. Het saldo op deze bankrekening per peildatum onder aftrek van het (reeds verdeelde) spaargeld dat op die rekening is gestort vanaf de gezamenlijke rekening dient tussen partijen bij helfte te worden gedeeld.
De rechtbank zal de saldi op de bankrekeningen op naam van de vrouw toedelen aan de vrouw. Het saldo op de bankrekening eindigend op [rekeningnummer 2] per de peildatum dient tussen partijen bij helfte te worden gedeeld. Het saldo op de Rabobankrekening per peildatum onder aftrek van het (reeds verdeelde) spaargeld dat afkomstig is van de gezamenlijke rekening en dat op die Raborekening is gestort dient tussen partijen bij helfte te worden gedeeld.
De rechtbank gaat ervan uit dat partijen de gezamenlijke bankrekening zullen opheffen, onder verdeling van het nog resterende saldo per peildatum bij helfte.
Ad 5. De boot
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de boot, Corsiva 500, aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 13.500,--. De vrouw dient de helft van de waarde aan de man te vergoeden.
Ad 6. De auto’s
De auto’s, de VW Golf en de Mercedes, staan op naam van de v.o.f en behoren tot het afgescheiden vermogen van de v.o.f. Partijen zijn het erover eens dat de verrekening van de waarden van de auto’s zal worden meegenomen bij de ontbinding, vereffening en verdeling van de v.o.f.
Partijen zijn het er verder over eens dat de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de VW Golf en dat de man gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de Mercedes. Nu deze afspraak geen betrekking heeft op de verdeling van de gemeenschap van goederen zal de rechtbank deze afspraak niet in het dictum opnemen.
Ad 7. De scooter en de elektrische fiets
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de scooter aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 1.050,--. De man dient de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat de elektrische fiets aan de vrouw wordt toegedeeld tegen een waarde van € 450,--. De vrouw dient de helft van de waarde aan de man te vergoeden.
Ad 8. De inboedel
Partijen zijn het niet eens geworden over de verdeling van de inboedel die zich in de echtelijke woning en de recreatiewoning bevindt.
De vrouw heeft voorgesteld dat zij de inboedel in de echtelijke woning krijgt toegedeeld en de man de inboedel in de recreatiewoning, een en ander met gesloten beurzen.
De man heeft ter zitting aangegeven dat hij zich daar in kan vinden als aan de inboedel in de echtelijke woning een waarde wordt toegekend, waarvan hij de helft zal krijgen. Hij acht het in het belang van [voornaam minderjarige] dat de inboedel wel in de echtelijke woning blijft.
De vrouw heeft gesteld dat de waarde van de inboedel in de recreatiewoning hoger is dan de waarde van de inboedel in de echtelijke woning. Zij kan zich daarom niet vinden in het toekennen van een waarde aan de inboedel in de echtelijke woning.
Nu geen van partijen heeft onderbouwd wat de omvang en de waarde van beide inboedels is, kan de rechtbank niet vaststellen dat de waarde van de ene inboedel hoger is dan van de andere inboedel. Hierom zal de rechtbank de inboedel in de echtelijke woning toedelen aan de vrouw (die in die woning blijft wonen) en de inboedel in de recreatiewoning aan de man, (aan wie die recreatiewoning wordt toebedeeld), een en ander zonder nadere verrekening.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vaststellen als na te melden.
Verdeling [V.O.F.]
Partijen zijn vennoten van de (mogelijk ontbonden) vennootschap onder firma [V.O.F.] . Partijen hebben in hun voorstel tot verdeling van de huwelijksgemeenschap – kort gezegd – verzocht het aandeel van de vrouw in de v.o.f te bepalen en daarnaast heeft de man verzocht het bedrag te bepalen dat de vrouw aan de v.o.f. dan wel de man dient te voldoen op grond van benadeling van de (bijzondere) gemeenschap door de vrouw.
De rechtbank stelt met partijen voorop dat een v.o.f. een bijzondere gemeenschap is en een afgescheiden vermogen heeft (Hoge Raad 19 april 2019, HR:2019:649). Goederen die toebehoren aan de v.o.f. kan de rechtbank niet betrekken in de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen. De verzoeken van partijen met betrekking tot de v.o.f. zijn aan te duiden als nevenverzoeken als bedoeld in artikel 827, lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Bij de afweging of de rechtbank een nevenverzoek op grond van sub f in behandeling zal nemen, moet worden beoordeeld of de voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en of niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. De standpunten van partijen over (het al dan niet ontbonden zijn van) de v.o.f. en de eventueel te verrekenen posten lopen ver uiteen. De overgelegde stukken zijn bovendien moeilijk te doorgronden en de noodzaak van een deskundigenonderzoek, zoals ook door de vrouw is verzocht, is zeker niet uit te sluiten. De rechtbank acht zich op dit moment onvoldoende voorgelicht en uitgerust om zich in deze scheidingsprocedure zonder onnodige vertraging een goed oordeel te vormen. De verdeling van een v.o.f. is bovendien typisch een kwestie waar een civiele handelsrechter zich over pleegt te buigen. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun verzoeken met betrekking tot de v.o.f. Zij dienen hun vorderingen als vennoten in te leiden bij dagvaarding.
Huurrecht echtelijke woning
Het verzoek van de man tot toedeling aan hem van het huurrecht van de echtelijke woning is ter zitting ingetrokken. Het ter zitting gedane verzoek van de vrouw tot toedeling aan haar van het huurrecht van de echtelijke woning kan als niet weersproken door de man en op de wet gegrond worden toegewezen als na te melden.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats huwelijk] op [datum huwelijk] 2017;
*
bepaalt dat de minderjarige:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat [voornaam minderjarige] week op week af bij de vrouw respectievelijk bij de man zal verblijven, waarbij steeds op maandag uit school wordt gewisseld en waarbij de vakantie- en feestdagen bij helfte als volgt worden verdeeld:
[voornaam minderjarige] zal bij de man verblijven:
 Kerstvakantie: eerste week in de even jaren;
 Krokusvakantie: in de oneven jaren;
 Meivakantie: in de even jaren, tenzij twee weken dan 2e week in de even jaren;
 Zomervakantie: twee weken aaneengesloten en een losse week (in de verhouding 2, 2, 1, 1), in overleg met de vrouw af spreken;
 Herfstvakantie: in de even jaren;
met vaststelling van de haal- en brengregeling aldus dat de vrouw [voornaam minderjarige] steeds naar de man toebrengt en de man [voornaam minderjarige] steeds naar de vrouw terugbrengt en verklaart deze regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man en de vrouw periodiek, minstens 1 x per maand, in persoon en buiten aanwezigheid van [voornaam minderjarige] , met elkaar overleggen over (relevante) zaken en kwesties die [voornaam minderjarige] aangaan/betreffen en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [voornaam minderjarige] van € 521,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart de bepaling van deze bijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie van € 8.308,-- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte te [postcode] [woonplaats 1] , [adres 2] , en verklaart deze voorziening uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toebedeeld:
˗ de recreatiewoning te [geboorteplaats] aan de [adres 1] tegen een waarde van € 172.000,-- onder de voorwaarde dat de man de op die woning rustende hypothecaire geldlening geheel als eigen schuld voor zijn rekening neemt en de vrouw zal laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid een en ander onder de verplichting de helft van de overwaarde (genoemde waarde minus de hypotheek) aan de vrouw te betalen;
bepaalt dat indien de man de hypothecaire geldlening niet als eigen schuld voor zijn rekening kan nemen en de vrouw niet ontslagen kan worden uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid de woning zal dienen te worden verkocht, waarna de overwaarde (verkoopwaarde minus hypotheek en eventuele overdrachtskosten) tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld;
˗ het saldo op de bankrekening ABN AMRO [rekeningnummer 1] , per peildatum (23 april 2020) onder aftrek van het spaargeld dat op die rekening is gestort vanaf de gezamenlijke rekening tussen partijen, onder verrekening van de helft van laatstbedoeld saldo met de vrouw,
˗ de scooter, tegen een waarde van € 1.050,--, waarbij de man een bedrag van € 525,-- aan de vrouw dient te voldoen;
˗ de inboedel die zich bevindt in de recreatiewoning;
2. aan de vrouw worden toebedeeld:
˗ het saldo op de bankrekening ABN AMRO [rekeningnummer 2] per peildatum (23 april 2020), onder verrekening van de helft daarvan met de man;
˗ het saldo op bankrekening van de vrouw bij de Rabobank, per peildatum (23 april 2020) onder aftrek van het spaargeld dat afkomstig is van de gezamenlijke rekening tussen partijen en dat op die Raborekening is gestort, onder verrekening van de helft van laatstbedoeld saldo met de man;
˗ de boot, Corsiva 500, tegen een waarde van € 13.500,--, waarbij de vrouw een bedrag van € 6.750,-- aan de man dient te voldoen;
˗ de elektrische fiets, tegen een waarde van € 450,-- waarbij de vrouw een bedrag van € 225,-- aan de man dient te voldoen;
˗ de inboedel die zich bevindt in de echtelijke woning;
3. bepaalt dat partijen de belastingschulden (en eventuele vorderingen) die zien op de huwelijkse periode met elkaar verrekenen in die zin dat deze voor rekening van beide partijen ieder voor de helft komt;
4. bepaalt dat het (resterende) saldo van de gezamenlijke bankrekening ING [rekeningnummer 3] per peildatum (23 april 2020) tussen partijen bij helfte dient te worden gedeeld, waarna het aan partijen is om deze bankrekening op te heffen;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
verklaart de man en de vrouw niet-ontvankelijk in hun verzoeken met betrekking tot de v.o.f.;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, M. Dam en M.E. Visser, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2021.