ECLI:NL:RBDHA:2021:7166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Urgentieverklaring en vergoeding griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoekster, die lijdt aan een progressieve oogaandoening en zwanger is, een voorrangsverklaring aangevraagd voor een woning. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft deze aanvraag aanvankelijk afgewezen omdat verzoekster niet aan de voorwaarden voldeed. Na het indienen van medische stukken en andere documentatie heeft verweerder op 22 maart 2021 alsnog een voorrangsverklaring verleend. Hierop heeft verzoekster haar beroep en verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van het griffierecht.

De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om vergoeding van het griffierecht. De rechter oordeelde dat verweerder ten onrechte niet eerder de hardheidsclausule had toegepast en dat verzoekster al bij de aanvraag en het bezwaar dezelfde medische stukken had overgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder alsnog aan het beroepschrift van verzoekster tegemoet was gekomen en heeft verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 362,- voor zowel de beroepsprocedure als voor het verzoek om voorlopige voorziening.

De uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/1134 (verzoek) en SGR 21/1135 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juni 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoekster heeft een voorrangsverklaring aangevraagd, omdat zij een progressieve oogaandoening heeft en op korte termijn blind zal worden. Daarbij is zij zwanger. Zij woont, samen met haar echtgenoot, op de derde verdieping in een portiekwoning, zonder lift. Traplopen is voor haar, door haar slechte zicht, moeizaam en met een baby zal dit praktisch onmogelijk voor haar worden. Verweerder heeft haar aanvraag afgewezen, omdat zij niet voldoet aan de bovenliggende voorwaarden: verzoekster heeft niet drie maanden voorafgaand aan de aanvraag zelf aantoonbaar en actief gereageerd op het woningaanbod op Woonnet-Haaglanden en zij kan het woonprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen. In beroep heeft verzoekster medische stukken overgelegd en stukken ter onderbouwing van haar standpunt dat zij al enige tijd ook op zoek is naar een woning op de particuliere markt.
2. Bij besluit van 22 maart 2021 heeft verweerder alsnog aan verzoekster een voorrangsverklaring verleend. Daarop heeft verzoekster haar beroep en haar verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen tot het vergoeden van het griffierecht.
3. De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om vergoeding van het griffierecht. [1]
Het oordeel van de voorzieningenrechter.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster pas bij haar beroeps- en verzoekschrift nieuwe stukken heeft ingediend en dat als gevolg van die stukken is besloten de aanvraag alsnog inhoudelijk te beoordelen. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat hij aanvankelijk geen aanleiding heeft gezien de hardheidsclausule toe te passen, waarbij in overweging is genomen “dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij ook op de particuliere markt naar woonruimte heeft gezocht en pas sinds 9 september 2020 op het woningaanbod van woonnet-haaglanden had gereageerd en dat er geen medisch stuk was overgelegd, waaruit blijkt dat verzoekster in de toekomst blind wordt en sprake is van een uitzichtloze situatie.” Naar aanleiding van de door verzoekster overgelegde stukken, heeft verweerder de aanvraag toch voorgelegd aan een GGD-arts, waarna de voorrangsverklaring is verleend. Verzoekster heeft er evenwel terecht op gewezen dat de medische situatie reeds bij de aanvraag bekend was en dat zij zowel bij de aanvraag als bij haar bezwaar dezelfde medische stukken heeft overgelegd als in beroep. Dit betreffen dan ook geen nieuwe stukken. Aangezien verweerder op grond van de hardheidsclausule de bovenliggende voorwaarden heeft gepasseerd en alsnog de aanvraag inhoudelijk voor advies aan een GGD-arts heeft voorgelegd, valt niet in te zien waarom verweerder dit niet eerder in de besluitvormingsfase heeft kunnen doen.
Conclusie.
5. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder alsnog aan het beroepschrift van verzoekster tegemoet is gekomen en zal verweerder daarom veroordelen tot het vergoeden van het door verzoekster betaalde griffierecht van € 362,- voor zowel de beroepsprocedure als voor het verzoek om een voorlopige voorziening. [2]

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 362,- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:86, gelezen in samenhang met artikel 8:41, zevende lid, artikel 8:82, vijfde lid en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.Op grond van artikel 8:41, zevende lid, en artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb.