ECLI:NL:RBDHA:2021:7144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
09-273811-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen door een vuurwerkbom met levensgevaar en gemeen gevaar voor goederen

Op 8 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 17-jarige verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing door een vuurwerkbom in de brievenbus van een woning. De feiten vonden plaats op 23 oktober 2020 in 's-Gravenhage, waar de verdachte samen met anderen een vuurwerkbom (type Cobra 6) afstak, wat leidde tot levensgevaar voor de bewoners en gemeen gevaar voor goederen. De officier van justitie eiste een jeugddetentie van vier maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, als first offender met een laag recidiverisico, in aanmerking kwam voor een werkstraf van 38 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank volgde het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en legde geen jeugddetentie op, mede omdat de verdachte aanzienlijke gevolgen had ondervonden van de strafzaak, waaronder de opschorting van zijn toelating tot de opleiding bij Defensie. De rechtbank kende ook twee vorderingen van benadeelde partijen toe, elk ter hoogte van € 1.000,- voor immateriële schade, maar wees de materiële schade af wegens onvoldoende bewijs van causaal verband. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09-273811-20
Datum uitspraak 8 juli 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
[adres 1] ,
advocaat: mr. M.P. Friperson te Den Haag.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 juni 2021.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een vuurwerkbom (type Cobra 6) althans een explosief af te steken in de brievenbus van de woning aan de [adres 2] , en daarvan
- gemeen gevaar voor een personenauto van het merk Mazda, type Demio met [kenteken]
van [slachtoffer 1] en/of de (inboedel van) woning aan de [adres 2] , in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. N.J. Ros, heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan. De officier van justitie heeft haar requisitoir op schrift gesteld. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een dadergroep die welbewust naar de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is gegaan, daar heeft aangebeld en daar vervolgens een vuurwerkbom in de brievenbus heeft gedaan waardoor een levensgevaarlijke ontploffing is veroorzaakt. Doordat de verdachte bij het aanbellen betrokken is geweest, heeft hij, naar de mening van de officier van justitie een wezenlijke en significante bijdrage geleverd aan de gevaarlijke situatie die door het afsteken van de vuurwerkbom is ontstaan. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen van het teweegbrengen van die levensgevaarlijke ontploffing.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit, nu dit niet wettig en overtuigend bewezen is. Zij heeft haar pleidooi op schrift gezet. Kort weergegeven, heeft de raadsvrouw geconcludeerd dat de verdachte geen enkele uitvoeringshandeling voor het teweegbrengen van een ontploffing heeft verricht. Het enige wat de verdachte heeft gedaan is richting de woning van aangevers lopen, zijnde tevens de richting waar de auto stond geparkeerd. Op het moment dat [medeverdachte 1] bij de woning van aangevers was, is de verdachte weggerend. De verdachte heeft ook geen actieve rol gespeeld in voorfase van het delict en het louter niet ingrijpen, is aldus de raadsvrouw, volgens vaste jurisprudentie onvoldoende om tot medeplegen te komen. Bij de verdachte ontbrak de opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de samenwerking en ook op de te verrichten gedraging, in casu het teweegbrengen van een ontploffing.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat in de avond van 23 oktober 2020 rond
22.15
uur bij zijn (boven)woning aan de [adres 2] werd aangebeld en dat daarop aanhoudend werd gebeld en geklopt op de voordeur. Hijl keek naar buiten en zag drie jongens, twee stonden bij de voordeur en een stond bij een auto die bij de voordeur stond geparkeerd. Daarop heeft hij de politie gebeld. Zijn vrouw ging naar het trapgat en riep vervolgens dat er iets werd aangestoken. Na enkele seconden hoorde hij een heftige knal. [2] Zijn echtgenote heeft in haar aangifte overeenkomstig verklaard. [3] [slachtoffer 2] dacht meteen dat het niet goed zat omdat hij enkele weken daarvoor was mishandeld door een groep mannen en omdat hij - en later ook zijn vrouw - WhatsApp-berichten had ontvangen waarin werd gedreigd met schade als hij iets niet deed. [4]
Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek volgt dat er gelet op het opschrift van de in de gang aangetroffen restanten van het vuurwerk en een blauw dopje vermoedelijk een
cobra 6 of cobra 6S is ontploft. [5]
Uit het proces-verbaal van gevaarzetting blijkt hoe de situatie na de explosie was.
De achterruiten van een op 1,5 meter afstand van de voordeur van aangever geparkeerde auto waren verbrijzeld, er lagen stukken staal op straat en op het trottoir waren meerdere zwarte inbrandingen zichtbaar. In de woning zaten stukken metaal in het plafond van de hal. In de hal bevond zich een gasleiding waar geen schade aan te zien was, wel was een bevestigingsbeugel vermoedelijk losgekomen door de ontploffing. Restanten van de achterzijde van de brievenbus waren in een kast geslagen. [6]
De buurvrouw van [adres 3] heeft verklaard dat zij thuis op haar bank zat toen zij een knal hoorde en een felle flits zag. Zij voelde de druk van de knal in haar bovenlichaam. [7]
Mevrouw [slachtoffer 1] , de eigenaresse van de geparkeerde auto, heeft aangifte van beschadiging gedaan. [8]
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de ontploffing heeft geleid tot levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aangever en zijn echtgenote, nu door aan te bellen en te kloppen is getracht (een van) hen naar de voordeur te lokken. Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de ontploffing heeft geleid tot gemeen gevaar voor de inboedel van aangevers en voor de auto van [slachtoffer 1] .
Over de vraag wie de vuurwerkbom in de brievenbus heeft gedaan, overweegt de rechtbank het volgende.
[getuige 1] reed op 23 oktober 2020, omstreeks 22.15 uur op zijn fiets op de op de Dirk Hoogenraadstraat te Den Haag. Hij zag in de eerste straat links, vanaf de Dirk Hoogenraadstraat gezien, drie jongens lopen. Toen de getuige de IJmuidenstraat inreed, zag hij dat de jongens gingen rennen. De jongens renden van de getuige af, globaal gezien in de richting van de Katwijkstraat. De getuige hoorde een enorm harde knal en hoorde ook glasgerinkel. Hij voelde ook een soort trilling. Volgens de getuige rende één jongen steeds voorop, keek hij om zich heen en gaf hij aan waar ze naartoe moesten rennen. [9]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat [medeverdachte 5] samen met een Marokkaanse jongen met een gipsarm en een andere jongen die hij ook niet kende, [verdachte] , was [10] en dat zij de voordeur hebben opgeblazen. [11]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij op 23 oktober 2020 samen was met [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] en dat ze toen in Scheveningen [medeverdachte 5] met twee jongens tegen kwamen, dat [medeverdachte 5] met de twee jongens naar het huis liep en dat hij even later een knal hoorde. [12]
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van de [getuige 1] , en de [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] vast dat er drie jongens aanwezig waren bij de woning van aangevers.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 1] met hem en [medeverdachte 5] (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 5] naar Scheveningen meereed, dat hij niet heeft gezien wie er heeft aangebeld, maar dat hij zag dat [medeverdachte 1] vuurwerk uit zijn zak haalde en wat met het vuurwerk bij de woning deed en dat hij toen hard is weggerend. [13]
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij op 23 oktober 2020 met [medeverdachte 5] , een vriend van hem, in Leyenburg rondjes aan het rijden en dat ze op een gegeven moment in Scheveningen waren aangekomen, omdat [medeverdachte 5] zei dat hij had afgesproken met een paar vrienden. [medeverdachte 5] vroeg of de verdachte meeging en zijn vrienden kwamen hen na het parkeren van de auto tegemoet. [medeverdachte 5] en zijn vrienden waren aan het praten met elkaar. Ze stonden op een stoep voor een huis, maar de verdachte hield zich wat afzijdig. Hij bleef aan de kant en wilde er niet mee geassocieerd worden. Iemand had vuurwerk in de brievenbus gedaan en daarna rende iedereen weg. De verdachte ook.
De verdachte heeft later gehoord dat het zou gaan om het huis van een pedofiel, maar toen het gebeurde wist hij daar niets van en hij had er niets mee te maken.
[medeverdachte 1] , een Marokkaanse jongen, zat ook in de auto bij [medeverdachte 5] . Twee/drie jongens waaronder [medeverdachte 5] liepen naar de deur van de woning toe. De verdachte was niet een van deze jongens. [14]
Ter zitting van heeft de verdachte, net als bij de rechter-commissaris, onder meer verklaard dat hij met [medeverdachte 5] rondjes aan het rijden was en dat ze richting Scheveningen reden, omdat [medeverdachte 5] met vrienden had afgesproken en dat [medeverdachte 5] vroeg of hij meeging. De vrienden van [medeverdachte 5] kwamen hen tegemoet lopen en de groep stopte bij een huis in Scheveningen.
De verdachte zag vuurwerk rondgaan in de groep, maar heeft zich naar eigen zeggen afzijdig gehouden. Hij zag mensen naar een deur lopen, waaronder [medeverdachte 5] , maar heeft zich er niet mee bemoeid. Toen de andere groep van vijf personen wegliep, was hij samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] , een Marokkaanse jongen die hij kende en die ook was meegereden. Ze moesten langs het huis lopen om bij de auto te komen en dat deden ze ook. De verdachte zag dat [medeverdachte 1] iets bij de deur deed en hij is meteen weggerend. Hij rende voorop. De verdachte heeft verklaard een knal te hebben gehoord toen hij wegrende en de foto’s van de schade te hebben gezien.
De verdachte heeft ook ter zitting verklaard niets te weten van het ‘pedohunten’, van de contacten van aangever [slachtoffer 2] op de chatsite [naam 7] of van een eerder incident op
7 oktober 2020. De verdachte heeft verklaard niet op die chatsite te hebben gekeken, ook niet op 8 oktober 2020. Volgens de verdachte leent hij zijn telefoon regelmatig uit aan vrienden en waarschijnlijk heeft een van hen op deze site gekeken. De verdachte heeft aangegeven niet mee te kijken als iemand zijn telefoon gebruikt.
De verklaringen waarin zijn naam wordt genoemd kloppen volgens de verdachte allemaal niet. [15]
De rechtbank overweegt dat het dossier geen ondersteuning bevat voor de verklaring van de verdachte dat hij van niets wist, niets heeft gedaan en meteen is weggerend toen hij [medeverdachte 1] iets bij de deur zag doen. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, zeker bezien in het licht van de zoekslagen op de chatsite [naam 7] , de site waarop aangever contact had gelegd met een meisje. Op de telefoon van de verdachte zijn wel 10 zoekslagen gedurende een paar uur en zelfs na 24.00 uur ‘s nachts aangetroffen, allemaal van 8 oktober 2020, de dag na de mishandeling van aangever. De rechtbank gelooft niet dat de verdachte op al die tijdstippen zijn telefoon aan vrienden heeft uitgeleend. De rechtbank acht het ook ongeloofwaardig dat de verdachte niet wist wat de bedoeling was en dat daar in de auto niet over is gesproken, zeker nu de aangever doelwit was van ‘pedohunten’ en [medeverdachte 5] – die destijds bevriend was met de verdachte en zich met de verdachte en [medeverdachte 1] in de auto bevond – kort daarvoor betrokken was bij de mishandeling van aangever. Dat de verdachte ook niets zou hebben meegekregen van het daaropvolgende gesprek op straat tussen [medeverdachte 5] en zijn vrienden, terwijl daar notabene een stuk vuurwerk rondging, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig.
Alles afwegende en in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich welbewust gezamenlijk met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft begeven, dat hij erbij was toen er werd aangebeld en op de voordeur werd geklopt, alsook toen het vuurwerk werd aangestoken en in de brievenbus werd gestopt en dat zij vervolgens gedrieën zijn weggerend.
Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat [medeverdachte 1] het vuurwerk daadwerkelijk heeft aangestoken, stelt de rechtbank, gelet op het voorgaande, vast dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering van een gemeenschappelijk plan.
De rechtbank acht het medeplegen dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Nu de rechtbank de verklaringen van [naam 3] , [naam 5] en [medeverdachte 1] niet voor het bewijs heeft gebruikt, zal geen beslissing volgen op het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw tot het horen van voornoemde personen als getuigen.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 23 oktober 2020 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
een ontploffing teweeg heeft gebracht door een vuurwerkbom (type Cobra 6) af te steken in de brievenbus van de woning aan de [adres 2] , en
datdaarvan
- gemeen gevaar voor een Mazda Demio, type met [kenteken] van [slachtoffer 1] en de
(inboedel van)
dewoning aan de [adres 2] , en
- levensgevaar voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te duchten was.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd, zie de cursieve wijziging. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

6.De straf en/of maatregel

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat
de rechtbank bij de strafmaat meeweegt dat de verdachte first offender is, dat het gezin van de verdachte wordt bedreigd en geïntimideerd door een van de medeverdachten en dat de verdachte op het punt staat een opleiding bij Defensie te gaan volgen. Zijn koffers stonden al gepakt toen hij het bericht kreeg dat de uitkomst van deze strafzaak eerst moest worden afgewacht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met anderen in de brievenbus van een woonhuis een Cobra 6 vuurwerkbom tot ontploffing gebracht. Dit was levensgevaarlijk voor de bewoners en richtte veel schade aan, ook aan een auto die voor de woning geparkeerd stond. Het is een geluk te noemen dat de bewoners argwaan hebben gekregen en niet naar de voordeur zijn gelopen. Een kennelijk motief dat de verdachte en zijn mededaders inspireerde, was het meedoen met een groep mannen die elkaar vonden in de wens om ‘pedofielen’ uit te lokken en aan de schandpaal te nagelen. Door zo te handelen heeft de verdachte samen met anderen miskend dat opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten door de bevoegde autoriteiten moet worden uitgevoerd en dat eigenrichting en het op deze manier in gevaar brengen of geweld plegen jegens anderen volstrekt ontoelaatbaar is. Een dergelijk feit vormt een grove inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van anderen en veroorzaakt naast materiële schade ook gevoelens van grote onveiligheid. Aannemelijk is dat niet alleen de slachtoffers maar ook omwonenden en anderen die kennisnemen van dit feit zich daardoor onveilig voelen.
Uit de ter zitting door de voorzitter voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt hoe groot de impact van het gebeurde op het leven van de slachtoffers is.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 31 mei 2021 nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit; wel heeft de verdachte als strafbeschikking twee boetes gekregen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het gezinsplan van 15 april 2021, opgesteld door
de jeugdreclassering. De jeugdreclassering schat de kans op herhaling als laag in. De verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, heeft een dagbesteding en een goede vrijetijdsinvulling. Van de wijkagent zijn geen zorgen/signalen gekomen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad), die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte, waaronder het meest recente rapport van 18 juni 2021. Blijkens dit rapport zijn
er wat betreft het persoonlijk functioneren van de verdachte geen problemen. Thuis
functioneert hij goed en kan hij de vrijheden en verantwoordelijkheden die passen bij zijn leeftijd goed aan.
De verdachte werkt bij zijn vader, die aannemer is. In zijn vrije tijd sport hij veel en heeft hij contacten met vrienden waar geen problemen mee zijn. Zijn focus is gericht op het leger, waar hij, onder voorbehoud van de uitkomst van deze strafzaak, in oktober 2021 kan starten.
De jeugdreclassering ziet, aldus de Raad, geen reden om de hulpverlening voort te zetten.
Volgens de Raad zou het mooi zijn als de verdachte zijn lang gekoesterde wens om toe te treden tot het leger alsnog kan realiseren. Mocht er maar enigszins ruimte zijn voor vrijspraak, dan zou de Raad dit in het belang van de verdachte volop willen ondersteunen.
Ter terechtzitting is van de zijde van de Raad aangegeven dat het advies van de Raad bijzonder is, maar dat de verdachte verder ook niet bekend is bij de Raad. Zijn ontwikkeling verloopt goed en zijn verhaal is consistent. De toekomst van de verdachte is belangrijk en de verdachte ziet zijn toekomst bij het leger. Meegedeeld is dat het sneu zou zijn als door een veroordeling zijn toekomst zou worden vergooid.
Mocht de rechtbank wel tot een veroordeling komen, dan wordt het opleggen van een werkstraf geadviseerd. Voortzetting van de begeleiding van de jeugdreclassering is niet nodig en het opleggen van algemene of bijzondere voorwaarden ook niet. Er zijn geen criminogene factoren waarop de voorwaarden zouden moeten worden gebaseerd.
6.3.3
De strafoplegging
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte passend en geboden is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en naar de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt bij de strafbepaling als uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
Tegen deze achtergrond, kan de rechtbank zich vinden in het ter zitting gegeven strafadvies van de Raad om aan de verdachte een werkstraf op te leggen en niet – zoals door de officier van justitie is geëist – een jeugddetentie. Hierbij weegt de rechtbank mee dat de verdachte een first offender is bij wie het recidiverisico als laag wordt ingeschat, zich goed aan de schorsingsvoorwaarden heeft gehouden, reeds aanzienlijke gevolgen heeft ondervonden van de onderhavige strafzaak doordat zijn toelating tot de opleiding bij Defensie is opgeschort en de verdachte nog altijd de wens heeft om het leger in te gaan.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke werkstraf van na te melden duur dan ook passend en geboden. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten gaat hiervan af. De rechtbank ziet geen reden een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, nu de kans op herhaling laag is en criminogene factoren ontbreken.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een bedrag van
€ 6.914,10bestaande uit € 414,10 materiële schade en € 6.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
T. Peersheeft zich ook als benadeelde partij gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vraagt een bedrag van
€ 7.340,29bestaande uit € 840,39 materiële schade en € 6.500,- immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Mr. P.W.M. Soekhai heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op de zitting namens hen toegelicht.
Zij heeft aangegeven dat de benadeelden tot op heden nog veel last van het gebeurde ondervinden en dat de schade nog enorm is. De angst zit er bij de benadeelden nog goed in.
Het gaat met beiden ook nog niet goed. De kinderen van de benadeelden ondervinden ook last van het gebeurde, nu [slachtoffer 2] niet meer samen met zijn gezin op stap durft te gaan uit angst voor nieuwe represailles.
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Zij heeft aangegeven dat wat haar betreft voldoende rechtsreeks verband bestaat tussen het tenlastegelegde en de materiële schade.
Uit de onderbouwing blijkt namelijk dat het voor de benadeelden als gevolg van de vuurwerkbom niet langer veilig was om thuis te verblijven.
Ook de gevorderde immateriële schade is wat betreft de officier van justitie voldoende onderbouwd en redelijk, gelet op de psychische gevolgen voor de benadeelden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vorderingen verzocht en subsidiair niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vorderingen, nu de behandeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De gestelde schade (zowel materieel als immaterieel) is volgens de raadsvrouw het gevolg geweest van een opeenstapeling van gebeurtenissen en in welke mate de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor alle gevorderde schade is iets voor de burgerlijke rechter.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat met betrekking tot de gevorderde materiële schade onvoldoende is komen vast te staan dat de benadeelden de woning hebben moeten verlaten als gevolg van het alsdan bewezenverklaarde feit. De kosten voor het ontvluchten van de woning zijn gemaakt om andere redenen dan de schade aan de woning en staan in een te ver verwijderd verband met het teweegbrengen van de ontploffing en met het handelen dor de verdachte. De raadsvrouw verzoekt afwijzing van de vorderingen betreffende de materiële schade.
De raadsvrouw verzoekt tevens de gevorderde immateriële schade te matigen en verwijst naar de beslissing van de rechtbank in de zaak van de [medeverdachte 1] .
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
De rechtbank overweegt dat voldoende duidelijk is dat de verdachte met het medeplegen van het bewezenverklaarde feit schade heeft veroorzaakt bij de benadeelde partijen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk gemaakt dat de materiële schade is veroorzaakt door de vuurwerkbom. De kosten voor het ontvluchten van de woning zijn gemaakt om andere redenen dan de schade aan de woning en staan in een te ver verwijderd verband met de vuurwerkbom en met het handelen van de verdachte.
De rechtbank zal de vorderingen daarom afwijzen voor zover zij materiële schade betreffen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat er geen letsel is en de woning niet onbewoonbaar is geworden. Wel is evident dat de omstandigheid dat een vuurwerkbom in de hal is ontploft die bewust gericht was op de personen die in het huis woonden, tot psychische schade heeft geleid bij de benadeelde partijen. De rechtbank waardeert de schade die zonder nadere onderbouwing toewijsbaar is, gelet op de feiten en omstandigheden in dit geval, op
€ 1.000,00voor de benadeelde partij [slachtoffer 2] en
€ 1.000,00voor de benadeelde partij [slachtoffer 3] . De vorderingen zullen voor dat deel
hoofdelijkworden toegewezen.
De vorderingen zullen wat de immateriële schade betreft voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de verdachte ook moet worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt.
De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 0,00.
De rechtbank zal verder
de gevorderde wettelijke rente ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 oktober 2020 is ontstaan.
Omdat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, legt de rechtbank aan de verdachte
hoofdelijkde
verplichting op aan de Staat te betalen.
Dit betekent dat de verdachte verplicht is een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 2]en dat de verdachte verplicht is een bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[slachtoffer 3].
Omdat de verdachte minderjarig was ten tijde van het bewezenverklaarde feit zal de rechtbank de maximale duur van de
gijzelingbepalen op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het strafbare feit.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
en
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit:
een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
38 UREN;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
19 DAGEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in verzekering heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis;
de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 2]
wijst de vordering af voor zover het de materiële schade betreft;
wijst de vordering
hoofdelijktoe voor zover het de immateriële schade betreft voor het bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 23 oktober 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor de overige immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.000,00aan de Staat te betalen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 3 oktober 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[slachtoffer 2];
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd;
de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 3]
wijst de vordering af voor zover het de materiële schade betreft;
wijst de vordering
hoofdelijktoe voor zover het de immateriële schade betreft voor het bedrag van
€ 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 23 oktober 2020 tot de dag waarop de vordering is betaald, en veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 0,00, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde voor de overige immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting om
€ 1.000,00aan de Staat te betalen, hoofdelijk en vermeerderd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 23 oktober 2020 tot de dag waarop het bedrag is betaald, voor het slachtoffer
[slachtoffer 3];
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op
0 dagenals de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichting;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij dan wel aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat door betaling aan de Staat, de verplichting om aan de benadeelde partij te betalen vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, voorzitter,
mr. H.J.H. Smid-Verhage, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2021.
Mr. Van den Brink kan dit vonnis niet ondertekenen.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s maken deel uit van het dossier met het kenmerk:
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 17-20.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 31-33.
4.Proces-verbaal van aanvullend verhoor van aangever [slachtoffer 2] , p. 26-30.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek, forensisch dossier, p. 3.
6.Proces-verbaal van gevaarzetting, p. 39-42.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 46-47.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 34-36.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 43-45.
10.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] , p. 131.
11.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris d.d. 29 oktober 20202, p. 247.
12.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 4] , p. 313.
13.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] , p. 529-531.
14.Verklaring [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 2 november 2020.
15.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2021.