ECLI:NL:RBDHA:2021:7142

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
09/030085-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van fietsen met ISD-maatregel opgelegd aan verdachte

Op 14 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van twee fietsen. De verdachte, geboren in 1984 en momenteel gedetineerd, heeft tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis de kans laten liggen om met hulp van de reclassering zijn delictpatroon te doorbreken. De reclassering heeft aangegeven dat er geen mogelijkheden zijn om de verdachte in een voorwaardelijk kader te begeleiden, wat heeft geleid tot de oplegging van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten met parketnummer 09/030085-21, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de fietsen door misdrijf had verkregen. Echter, de diefstal van een mountainbike en een opoefiets, ten laste gelegd onder parketnummer 09/272298-20, is wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, waarbij de omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen zijn meegewogen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een stelselmatige dader is en dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de samenleving en om de verdachte te helpen zijn gedrag te veranderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/030085-21 en 09/272298-20 (t.t.z. gev.)
Datum uitspraak: 14 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1984 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 februari 2021 (pro forma) en
30 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. A.C.H. Walkate naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 09-030085-21:
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te Delft, één of meer fiets(en) (Altec Metro en/of Crown), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 januari 2021 te Delft opzettelijk één of meer fiets(en) (Altec Metro en/of Crown), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan A.G. van Buren en/of een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
t.a.v. parketnummer 09/272298-20:
1.
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Delft een fiets (mountain bike, merk Be One), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets (merk Spirit), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 27 oktober 2020 te Schiedam in uit een schuur ( [adres 2] ) een fiets (elektrisch, merk Cortina), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 oktober 2020 te Delft, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een fiets (elektrisch, merk Cortina), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten fiets (elektrisch, merk Cortina) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding met parketnummer 09/030085-21 en bij dagvaarding met parketnummer 09/272298-20 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van parketnummer 09/030085-21 primair:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de primair ten laste gelegde heling heeft gepleegd, nu niet bewezen kan worden dat de in de tenlastelegging genoemde fietsen door een misdrijf verkregen zijn. De bij de verdachte aangetroffen fiets van het merk Altec Metro heeft immers een ander framenummer dan vermeld in de aangifte van Van Buren en van de fiets van het merk Crown is geen aangifte bekend.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het bij dagvaarding met parketnummer 09/030085-21 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 09/030085-21 subsidiair:
De rechtbank is van oordeel dat ook niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de subsidiair ten laste gelegde verduistering heeft gepleegd, nu het door de verdachte geschetste scenario dat hij de fietsen bij het grofvuil heeft gevonden niet kan worden uitgesloten.
De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het bij dagvaarding met parketnummer 09/030085-21 subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 09/272298-20 feit 1:
[benadeelde 1] heeft aangifte gedaan van diefstal van haar fiets, een mountainbike van het merk Be One. Zij had haar fiets op 13 oktober 2020 omstreeks 14.00 uur ter hoogte van [adres 3] te Delft met een kettingslot vastgezet aan een andere fiets, die ook van haar was. Op 13 oktober 2020 omstreeks 18.45 uur zag [benadeelde 1] dat haar mountainbike niet meer aanwezig was. [2]
Op 14 oktober 2020 heeft een verbalisant de camerabeelden bekeken waarop te zien is dat deze fiets wordt weggenomen. De verbalisant heeft van de camerabeelden vier stills gemaakt en deze bij zijn proces-verbaal gevoegd. [3]
Op 16 oktober 2020 heeft [verbalisant 1] de stills van de camerabeelden bekeken en de verdachte herkend als de persoon die de fiets wegneemt. De verbalisant heeft, vanuit zijn werkzaamheden in de surveillancedienst en later als (jeugd)wijkagent, de verdachte herkend aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Aan de herkenning droegen bij de huidskleur van de verdachte, zijn opvallend grote lippen en de vorm van zijn gezicht. [4]
Op 17 oktober 2020 heeft [verbalisant 2] de stills van de camerabeelden bekeken en de verdachte herkend als de persoon die de fiets wegneemt. De verbalisant heeft, vanuit zijn werkzaamheden als wijkagent, de verdachte herkend aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Hij herkende de verdachte aan zijn gelaatskleur, zijn baardgroei, korte zwarte haren en een klein staartje, en aan zijn brede neus. [5]
In een proces-verbaal van 10 november 2020 heeft [verbalisant 2] gerelateerd dat op de bij zijn eerder opgemaakte proces-verbaal van herkenning gevoegde foto niet duidelijk te zien is dat de verdachte kort zwart haar en een klein staartje heeft. Het is verbalisant echter ambtshalve bekend dat de verdachte kort zwart haar en een klein staartje heeft. [verbalisant 2] heeft de verdachte meerdere keren gezien en met hem gesproken, waardoor hij met zekerheid kan zeggen dat de verdachte de persoon op de foto is. [6]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de verdachte bij de dagvaarding met parketnummer 09/272298-20 onder 1 ten laste gelegde fietsendiefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, heeft de rechtbank - mede gelet op het aanvullende proces-verbaal van 10 november 2020 van [verbalisant 2] - geen redenen om aan de herkenningen van de verbalisanten te twijfelen en acht deze herkenningen betrouwbaar.
Ten aanzien van parketnummer 09/272298-20 feit 2:
[benadeelde 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn fiets, een opoefiets van het merk Spirit. Hij had zijn fiets op 15 oktober 2020 omstreeks 08.00 uur achtergelaten in de fietsenstalling voor het Reinier de Graafziekenhuis te Delft. Op 15 oktober 2020 om 21.30 uur constateerde [benadeelde 2] dat zijn fiets was gestolen. [7]
[verbalisant 3] heeft de camerabeelden van de fietsenstalling van het Reinier de Graafziekenhuis van 15 oktober 2020 bekeken en verklaard dat omstreeks 10.11 uur ‘man 2’, donker getint, grijze jas met oranje capuchon, spijkerbroek en zwarte sneakers, een tijdje bezig was met ‘rommelen’ bij het slot van de gestalde fiets. Om 10:12:32 uur zag [verbalisant 3] dat man 2 de gestalde fiets beetpakte bij het stuur en de fiets naar achter reed. Om 10:12:44 uur zag zij man 2 op de fiets springen en wegfietsen. [8]
Op 16 oktober 2020 werd [verbalisant 2] gebeld door een beveiligingsmedewerker van het Reinier de Graafziekenhuis te Delft, bij wie melding was gedaan van diefstal van een fiets. De beveiligingsmedewerker heeft op de beveiligingsbeelden gezien dat op 15 oktober 2020 omstreeks 09.44 uur twee personen het terrein van het ziekenhuis op kwamen. Na enige tijd werd door een van de mannen een fiets weggenomen en reden ze weg. Op foto’s die gemaakt waren van de beveiligingsbeelden heeft [verbalisant 2] persoon 1 herkend als [naam] , geboren [geboortedatum 2] 1985, en persoon 2 als de verdachte. [9]
[naam] heeft verklaard dat hij op de beelden te zien is samen met de verdachte. Hij heeft verklaard dat de verdachte de fiets heeft weggenomen en in de kelderbox van de ex van [naam] aan de [adres 4] te Delft heeft gezet. [10]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aan de verdachte bij de dagvaarding met parketnummer 09/272298-20 onder 2 ten laste gelegde fietsendiefstal wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat de verdachte de fietsendiefstal samen met één of meerdere anderen heeft gepleegd. De verdachte dient van dat deel te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 09/272298-20 feit 3 primair:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte betrokken is geweest bij de primair ten laste gelegde diefstal, nu het door de verdachte geschetste scenario dat hij de fiets heeft geleend van een vriend niet kan worden uitgesloten. Daarbij is in het bijzonder van belang dat uit de aangifte blijkt dat de fiets in de nacht van 27 op 28 oktober 2020 is weggenomen en de verdachte op 29 oktober 2020, aan het eind van de dag, op de fiets is aangetroffen. Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, is dit niet een zodanig kort tijdsbestek dat het niet anders kan dan dat de verdachte degene is die de fiets heeft weggenomen.
De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het bij dagvaarding met parketnummer 09/272298-20 onder 3 primair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van parketnummer 09/272298-20 feit 3 subsidiair:
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde witwassen, nu er geen omstandigheden zijn gebleken waaruit de verdachte had kunnen afleiden dat de fiets afkomstig was uit enig misdrijf. Zo was er geen schade aan het slot of andere onderdelen van de fiets op grond waarvan de verdachte dit had moeten vermoeden.
De rechtbank zal de verdachte daarom ook vrijspreken van het bij dagvaarding met parketnummer 09/272298-20 onder 3 subsidiair ten laste gelegde feit.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
t.a.v. parketnummer 09/272298-20:
1.
hij op 13 oktober 2020 te Delft een fiets (mountainbike, merk Be One),
dieaan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 15 oktober 2020 te Delft een fiets (merk Spirit),
dieaan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van een maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte geen ISD-maatregel dient te worden opgelegd. Zij heeft verzocht om – bij bewezenverklaring van een of meer feiten – een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38n, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee fietsendiefstallen. Dergelijke feiten leveren voor de slachtoffers schade en overlast op.
De verdachte heeft zich zoals blijkt uit zijn strafblad van 4 juni 2021 eerder meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van vermogensdelicten.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is in de zaak met parketnummer 09/030085-21 door de rechtbank per 11 februari 2021 geschorst.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het advies aan opdrachtgever – voortijdige negatieve beëindiging toezicht – van GGZ Fivoor Den Haag van 8 april 2021, opgemaakt door L.J.H. Weevers. De reclassering beschrijft dat de verdachte op vrijwel alle leefgebieden problemen ervaart. Huisvesting, dagbesteding, financiën, middelengebruik en houding worden gezien als de voornaamste criminogene factoren. De verdachte kon op 27 maart 2021 terecht bij de beschermde woonvorm Talenty. Sindsdien kwam hij zijn afspraken niet tot nauwelijks na. De verdachte pleegt vermogensdelicten wanneer hij geen geld heeft. Sinds zijn detentie zijn er problemen geweest met het toekennen van zijn dak- en thuislozenuitkering, hetgeen het risico op recidive vergroot.
De reclassering heeft geadviseerd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat de verdachte de voorwaarden, verbonden aan de schorsing, heeft overtreden.
De raadkamer van de rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis op 26 april 2021 opgeheven.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor Den Haag van 17 mei 2021, opgemaakt door R.H.M. Liekens. De reclassering beschrijft dat de verdachte is gediagnostiseerd met schizofrenie, gecombineerd met een verstandelijke beperking (IQ 74) en middelenafhankelijkheid. Vanaf zijn vroege adolescentie zijn een diversiteit aan straffen en maatregelen niet voldoende geweest om gedragsveranderingen teweeg te brengen en de mate van recidive te verminderen. Sinds 2004 is de verdachte bekend bij de reclassering en vele ingezette trajecten lopen stuk omdat hij zich niet kan of wil conformeren aan afspraken en aanwijzingen. Het lijkt de verdachte te ontbreken aan lijdensdruk, hetgeen het moeilijk maakt hem te doen inzien dat zijn levensstijl moet veranderen en zijn delictgedrag moet afnemen. Het adviseren van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel acht de reclassering onvermijdelijk. Tijdens de schorsing uit preventieve hechtenis is veel inzet gepleegd om de leefomstandigheden van de verdachte te verbeteren. Er werd huisvesting gezocht en gevonden, hij werd aangemeld bij en dagbestedingstraject, Materieel Juridische Dienstverlening en het Ambulant Centrum Fivoor. De verdachte kan zich niet houden aan de afspraken en regels van de woonvorm en ten aanzien van de andere trajecten kwam hij geen enkele afspraak na. Bij afspraken met zijn toezichthouder en zijn rapporteur liet hij verstek gaan. Zowel een regulier reclasseringstoezicht als een voorwaardelijke ISD-maatregel is een herhaling van zetten. De verdachte kan zich niet houden aan afspraken en aanwijzingen. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert bij een veroordeling van de verdachte hem een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting van 30 juni 2021 is toezichthouder L.J.H. Weevers van GGZ Fivoor als deskundige gehoord. Weevers heeft verklaard dat de verdachte in de beginfase van zijn schorsing wel is verschenen op zijn afspraken en dat toen met hem is doorgenomen wat hij nodig had, te weten huisvesting en dagbesteding. De reclassering heeft toen zoveel mogelijk trajecten uitgezet. Deze zijn echter niet op gang gekomen, omdat de verdachte zijn afspraken vervolgens niet nakwam en telefonisch moeilijk te bereiken was. De verdachte is bij Talenty geplaatst, maar was daar vaak dagenlang weg, terwijl hij verplicht was de nachten daar door te brengen.
Ook is ter terechtzitting van 30 juni 2021 rapporteur R.H.M. Liekens van GGZ Fivoor als deskundige gehoord. Liekens heeft verklaard dat zij blijft bij het advies om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Als de verdachte zich aan al zijn afspraken had gehouden, was er een ander advies uit gekomen. De verdachte is gediagnostiseerd met schizofrenie. Hij kan handvatten krijgen hoe hij daarmee om moet leren gaan om een redelijk bestaan op te kunnen bouwen, zonder delicten en verslavingen. Het extramurale deel van de ISD-maatregel zou daar geschikt voor zijn.
De maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel stelt. De feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het ten laste gelegde ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na die eerdere veroordelingen.
De verdachte valt ook onder de definitie van stelselmatige dader, zoals bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie. Uit zijn strafblad blijkt immers dat tegen de verdachte in de afgelopen vijf jaren meer dan tien processen-verbaal voor meer dan tien misdrijffeiten zijn opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijf.
De rechtbank overweegt dat de in het verleden aan de verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat de verdachte zijn gedrag heeft veranderd. Ook tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte de kans laten liggen om met hulp van de reclassering zijn delictpatroon te doorbreken. Op grond van de bovengenoemde adviezen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich niet kan houden aan afspraken en aanwijzingen, wat maakt dat niet aannemelijk is dat de verdachte zich zal houden aan de aan een voorwaardelijke straf of ISD-maatregel te verbinden voorwaarden. De rechtbank neemt dan ook de conclusie van de reclassering, dat er momenteel geen alternatieven voor een onvoorwaardelijke ISD-maatregel zijn, over.
Dit alles bij elkaar genomen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Omdat de verdachte steeds weer overlast en/of schade veroorzaakt, gaat nu het belang van de samenleving voor. Daarom is het voor de veiligheid van goederen nodig om de ISD-maatregel op te leggen. Daarnaast kan de ISD-maatregel een bijdrage leveren aan het oplossen van de problemen van de verdachte en om herhaling van delictgedrag na afloop van de ISD-maatregel te voorkomen.
Vooral ter optimale bescherming van de maatschappij, maar ook om het leveren van een bijdrage aan de oplossing van de problematiek van de verdachte alle kansen te geven, is het belangrijk voldoende tijd te nemen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten niet aftrekken van de duur van die maatregel.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 866,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient te worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding met parketnummer 09/030085-21 primair en subsidiair tenlastegelegde feit en het bij dagvaarding met parketnummer 09/272298-20 onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09/272298-20 onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van 09/272298-20, feit 1:
diefstal;
ten aanzien van 09/272298-20, feit 2:
diefstal;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
legt de verdachte op:
de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2(
TWEE)
JAREN;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. S.M. van der Schenk, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.F. Tromp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020316053, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 121).
2.Proces- verbaal van aangifte, met bijlage, p. 30 – 32.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 34.
4.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, p. 39 – 40.
5.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, p. 43 – 44.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 121.
7.Een geschrift, te weten een afschrift van aangifte, p. 47 – 48.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 52 – 53.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 49 – 50.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 107 – 109.