ECLI:NL:RBDHA:2021:7141

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
09-175177-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling in jeugdstrafrecht met rekening houdend met overschrijding redelijke termijn

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2021, stond een 17-jarige verdachte terecht voor de bedreiging met zware mishandeling van zijn moeder. De verdachte had op 20 juli 2019 tijdens een conflict thuis met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt en dit mes in de richting van zijn moeder gegooid. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om zijn moeder te doden of zwaar te verwonden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging doodslag en zware mishandeling, maar verklaarde de bedreiging met zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van 7 maanden in deze jeugdzaken, wat invloed had op de strafmaat. De verdachte was een first offender en had in de tussentijd positieve ontwikkelingen doorgemaakt in de instelling 's Heeren Loo. De rechtbank oordeelde dat het opleggen van een straf niet langer proportioneel was en dat de verdachte geen straf meer diende te krijgen, maar benadrukte wel het belang van voortzetting van de behandeling en begeleiding. De rechtbank besloot de inbeslaggenomen messen te onttrekken aan het verkeer, aangezien deze gebruikt waren bij het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Parketnummer 09-175177-19
Datum uitspraak 24 juni 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
[adres] ,
advocaat: mr. W. Römelingh te Den Haag.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 24 juni 2021.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 20 juli 2019 te Den Haag thuis zijn moeder heeft gestoken en haar heeft bedreigd. Dit is ten laste gelegd als poging doodslag dan wel zware mishandeling (feit 1 primair), bedreiging tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling (feit 1 subsidiair eerste cumulatief/alternatief) en/of mishandeling (feit 1 subsidiair tweede cumulatief/alternatief).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM).

Namens de verdachte is door de raadsman een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie op grond van de overschrijding van de redelijke termijn, die in jeugdzaken 16 maanden bedraagt. De raadsman heeft de rechtbank verzocht af te wijken van de vaste rechtspraak van de Hoge Raad in het belang van de verdachte, maar ook van een goede rechtspleging.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij is daarbij van oordeel dat er weliswaar sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in jeugdzaken van 7 maanden, maar dat deze overschrijding niet dusdanig is dat er aan niet-ontvankelijk verklaring van het OM moet worden gedacht. Wel zal bij het bepalen van de strafmaat rekening worden gehouden met de schending van de redelijke termijn.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris bekend dat hij tijdens een gespannen situatie thuis met een mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt en ook dat hij een mes in de richting van zijn moeder heeft gegooid, maar dat hij niet de bedoeling had om haar te raken. Dat zijn moeder gewond is geraakt aan haar hand is per ongeluk gebeurd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie, mr. S.F. Heslinga, heeft - met vrijspraak van de poging doodslag - geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte het hem impliciet primair tenlastegelegde feit, de poging tot zware mishandeling, heeft begaan. De officier van justitie heeft daarbij naar voren gebracht dat wat haar betreft de verdachte door het maken van zwaaiende bewegingen ter hoogte van het bovenlichaam waarbij zijn moeder aan de achterzijde van haar linkerhand is geraakt bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij zijn moeder zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Gelukkig is het letsel van de moeder relatief gering, maar het had, aldus de officier van justitie, ook heel anders kunnen aflopen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, nu bij de verdachte de opzet, ook in voorwaardelijke zin, ontbrak om zijn moeder te doden dan wel haar te verwonden. Door het maken van zwaaiende bewegingen met een mes was de kans dat de verdachte een vitaal lichaamsdeel zou raken ook niet aanwezig. Hij heeft niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handelen ernstige gevolgen zou kunnen hebben.
Het subsidiair ten laste gelegde, de bedreiging en de cumulatief ten laste gelegde mishandeling kunnen, aldus de raadsman, bewezen worden verklaard.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Er kan worden volstaan met de hieronder vermelde opgaven van bewijsmiddelen [2] , omdat de verdachte de feiten heeft bekend. De verdachte heeft na die verklaring geen andere verklaringen afgelegd die daarmee strijdig zijn.
Hoewel de raadsman vrijspraak van het primair ten laste gelegde heeft bepleit, komt hij wel tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde en de rechtbank ziet dan ook geen belemmering om de bewijsmiddelen verkort op te nemen.
De bewijsmiddelen houden in:
- de bekennende verklaring door de verdachte afgelegd bij politie, bij de rechter-commissaris op 23 juli 2019 en ter terechtzitting van 24 juni 2021;
- de aangifte van [slachtoffer] , d.d. 20 juli 2019, opgenomen in het proces-
verbaal met nummer PLl500-2019201237-1 (p. 22/24);
  • het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 20 juli 2019, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PLl500-2019201237-10 (p. 25/27);
  • proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 juli 2019, opgenomen in het proces-verbaal met nummer PL1500-2019201237-9 (p. 35).
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen het primair ten laste gelegde, de poging doodslag dan wel zware mishandeling, niet bewezen, nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te stellen met welke kracht en precieze bewegingen de ten laste gelegde handelingen zijn gepleegd, waardoor niet is komen vast te staan dat de verdachte de bedoeling had dat zijn moeder het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, dan wel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dergelijke consequenties bewust heeft aanvaard.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank zal de verdachte ook vrijspreken van het onder het subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, de mishandeling begaan tegen zijn moeder, nu in de tenlastelegging staat vermeld ‘met een mes, althans met een scherp voorwerp, in de hand steken’ en vast is komen te staan dat de verdachte niet bewust heeft gestoken, maar met het mes heeft gezwaaid dan wel gegooid.
De rechtbank acht het onder subsidiair eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, de bedreiging met zware mishandeling, wel wettig en overtuigend bewezen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank is op grond van de onder paragraaf 4.4 genoemde bewijsmiddelen overtuigd dat de verdachte het hem onder subsidiair eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft gepleegd. De bewezenverklaring staat in bijlage II.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

7.De straf en/of maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geadviseerd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast en dat aan de verdachte geen straf meer wordt opgelegd en subsidiair, dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, die gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Een voorwaardelijke straf met voorwaarden is na een schorsingsperiode van bijna twee jaar niet meer aan de orde.
De voortzetting van het verblijf van de verdachte bij ‘s Heeren Loo kan ook in het vrijwillige kader, daar is het strafrechtelijke kader niet voor nodig.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De ernst van de feiten
De verdachte heeft thuis zijn moeder bedreigd met zware mishandeling door een mes in haar richting te gooien en met een ander mes zwaaiende bewegingen te maken. Het letsel van zijn moeder was gelukkig beperkt. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van zijn moeder.
De rechtbank weegt mee dat de band met de moeder inmiddels is hersteld.
7.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 1 juni 2021 nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De psycholoog, mevrouw drs. M.H. Keppel heeft, met assistentie van orthopedagoog
drs. J.G. de Bruin, op 4 december 2019 rapport uitgebracht en de psychiater I.T.M.
Nurmohamed op 30 december 2019. De raadsman heeft namens de verdachte
toestemming gegeven deze rapporten ook nu, ruim een jaar na dato, nog te gebruiken.
Uit de rapporten van voornoemde deskundigen blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de in de vorm van een persisterende depressieve stoornis. Tevens kan worden gesteld dat er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij reeds vermijdende trekken zichtbaar zijn, die zich, zonder adequate interventie, kunnen doorontwikkelen tot een (cluster C) persoonlijkheidsstoornis. Er is ook sprake van genderdysforie, een gameverslaving in vroege remissie, problemen in de emotieregulatie en
(pedagogische en affectieve) verwaarlozing. De psychiater ziet ook nog een verdenking van een onderliggende autismespectrumstoornis.
De verdachte was op het moment van het plegen van de feiten volgens de deskundigen in verminderde mate in staat om adequate gedragskeuzes te maken en de consequenties van zijn handelen te overzien en daarom zijn de feiten hem in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op herhaling wordt op matig ingeschat.
De persoonlijkheid van de verdachte vertoont volgens de deskundigen nog weinig volwassenheid en er is geen aanleiding het strafrecht voor meerderjarigen toe te passen.
Behandeling van de verdachte is noodzakelijk. Deze behandeling moet gericht zijn op de
persisterende depressieve stoornis, de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en daarin meegenomen de gameverslaving, in vroege remissie en de problemen in de emotieregulatie. Tevens is het van belang dat de verdachte de genderdysforie bespreekbaar maakt, die ook in verband staat met de depressieve gevoelens.
Geadviseerd wordt deze behandeling op te leggen in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de continuering van het (jeugd)reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapporten van de Raad, die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte, waaronder het meest recente rapport van 21 oktober 2020. Blijkens dit rapport is de kans op herhaling midden hoog en geeft de Raad de voorkeur aan de inzet van hulpverlening boven het afgeven van een signaal en afstraffen.
Na zijn voorarrest is de verdachte op een leefgroep gaan wonen alwaar de verdachte therapie volgt. Ook wordt de verdachte begeleid door de jeugdreclassering.
De Raad heeft een (deels) voorwaardelijke werkstraf met het voortzetten van de begeleiding door de jeugdreclassering, een behandelverplichting en verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang geadviseerd.
De rechtbank onderschrijft de door de deskundigen en de Raad gegeven conclusie ten aanzien van de kans op recidive en de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Ter terechtzitting is van de zijde van de Raad nogmaals benadrukt dat hulpverlening prevaleert boven afstraffen.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting meegedeeld dat er bij de verdachte sinds het verblijf bij ’s Heeren Loo sprake is van een positieve groei. De verdachte durft zich meer open te stellen en te praten.
Mevrouw G.L. van de Waterbeemd, als GZ-psycholoog werkzaam bij Youz, is al bijna twee jaar betrokken bij de behandeling van de verdachte en heeft ter zitting, gehoord als deskundige, meegedeeld dat de verdachte zich sinds het voorarrest begeleidbaar heeft opgesteld en dat er vooruitgang is geboekt. Het vertrouwen in de hulpverlening is bij de verdachte (en ook bij de moeder) teruggekeerd na een eerdere moeilijke periode. De hulpverlening bij ’s Heeren Loo is passend voor de verdachte en de verdachte doet het daar heel goed. Het verblijf van de verdachte aldaar moet worden voortgezet, omdat anders de vooruitgang teniet zal worden gedaan. Dit kan ook in het vrijwillige kader. De verdachte is met het oog op de toekomst aangemeld voor begeleid en beschermd wonen bij de gemeente Den Haag en staat op de wachtlijst.
De verdachte heeft ter zitting meegedeeld ook in het vrijwillige kader wel bij
’s Heeren Loo te willen blijven en behandeling te willen volgen zolang als dit nodig is.
7.3.3
De strafoplegging
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte passend en geboden is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en naar de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt bij de strafbepaling als uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Immers de eerste handeling van de Nederlandse staat waaruit de verdachte, kon afleiden dat er een strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld, is 20 juli 2019, de datum van de inverzekeringstelling. Uitgaande van een termijn voor berechting binnen
16 maanden, is in de onderhavige zaak dus sprake van een overschrijding van 7 maanden. De rechtbank zal met deze overschrijding rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat de verdachte 12 dagen in voorarrest heeft gezeten en zich sinds 31 juli 2019 aan de gestelde schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden. Dus gedurende een periode van 23 maanden.
Gelet op het vorenstaande, de positieve ontwikkeling van de verdachte tijdens het verblijf bij ’s Heeren Loo, de omstandigheid dat het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen is, alsook dat de relatie tussen de verdachte en zijn moeder inmiddels is hersteld, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een straf niet langer proportioneel is en ook overigens geen redelijk doel meer dient. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is in dit geval passend en geboden en aan de verdachte dient thans geen straf meer te worden opgelegd.
De rechtbank benadrukt wél dat het van belang is dat de verdachte bij ’s Heeren Loo blijft wonen en aldaar behandeling blijft volgen in het vrijwillige kader. De rechtbank wil de verdachte dan ook meegeven dat het verstandig is goed te blijven luisteren naar de behandelaars en begeleiders.

8.De inbeslaggenomen goederen

De lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) vermeldt de volgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
1. 2 STK Mes; omschrijving: zwart.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niets over het beslag gezegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien
de verdachte de messen gebruikt heeft bij het plegen van het bewezenverklaarde feit
en een ongecontroleerde bezit van deze messen in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
36b, 36c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze artikelen zijn toegepast zoals zij golden op het moment van het plegen van het strafbare feit.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem onder primair en subsidiair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder subsidiair eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
bedreiging met zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
bepaalt dat aan de verdachte geen straf wordt opgelegd;
heft op het geschorste beveltot voorlopige hechtenis;
verklaart
onttrokken aan het verkeerde op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerpen, te weten:

1. 2 STK Mes; omschrijving: zwart.

Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J.M. Smid-Verhage, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juni 2021.
Mr. Van den Brink kan dit vonnis niet ondertekenen.
Bijlagen:
De tenlastelegging
De bewezenverklaring
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2019 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn moeder
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
-met twee, althans één of meer mes(sen) stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van die, in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende, [slachtoffer] heeft gemaakt en/of
-twee, althans één of meer mes(sen) in de richting van (het hoofd van) [slachtoffer] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2019 te 's-Gravenhage zijn moeder [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
-met twee, althans één of meer, mes(sen) stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van die, in zijn, verdachte's, nabijheid bevindende, [slachtoffer] te maken en/of (daarbij) de woorden toe te voegen: "ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
-twee, althans één of meer mes(sen) in de richting van [slachtoffer] te gooien;
en/of
hij op of omstreeks 20 juli 2019 te 's-Gravenhage zijn moeder [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in de hand te steken.
Bijlage II: de bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
subsidiair:
hij op 20 juli 2019 te 's-Gravenhage zijn moeder [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- met één mes zwaaiende bewegingen in de richting van die, in zijn, verdachte's, nabijheid
bevindende, [slachtoffer] te maken en daarbij de woorden toe te voegen: "ik steek je neer" en
- één mes in de richting van [slachtoffer] te gooien.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn te vinden in het dossier met het nummer PLl500-2019201237,
2.Zie artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.