7.3.2De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 1 juni 2021 nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De psycholoog, mevrouw drs. M.H. Keppel heeft, met assistentie van orthopedagoog
drs. J.G. de Bruin, op 4 december 2019 rapport uitgebracht en de psychiater I.T.M.
Nurmohamed op 30 december 2019. De raadsman heeft namens de verdachte
toestemming gegeven deze rapporten ook nu, ruim een jaar na dato, nog te gebruiken.
Uit de rapporten van voornoemde deskundigen blijkt dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de in de vorm van een persisterende depressieve stoornis. Tevens kan worden gesteld dat er sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waarbij reeds vermijdende trekken zichtbaar zijn, die zich, zonder adequate interventie, kunnen doorontwikkelen tot een (cluster C) persoonlijkheidsstoornis. Er is ook sprake van genderdysforie, een gameverslaving in vroege remissie, problemen in de emotieregulatie en
(pedagogische en affectieve) verwaarlozing. De psychiater ziet ook nog een verdenking van een onderliggende autismespectrumstoornis.
De verdachte was op het moment van het plegen van de feiten volgens de deskundigen in verminderde mate in staat om adequate gedragskeuzes te maken en de consequenties van zijn handelen te overzien en daarom zijn de feiten hem in verminderde mate toe te rekenen.
Het risico op herhaling wordt op matig ingeschat.
De persoonlijkheid van de verdachte vertoont volgens de deskundigen nog weinig volwassenheid en er is geen aanleiding het strafrecht voor meerderjarigen toe te passen.
Behandeling van de verdachte is noodzakelijk. Deze behandeling moet gericht zijn op de
persisterende depressieve stoornis, de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en daarin meegenomen de gameverslaving, in vroege remissie en de problemen in de emotieregulatie. Tevens is het van belang dat de verdachte de genderdysforie bespreekbaar maakt, die ook in verband staat met de depressieve gevoelens.
Geadviseerd wordt deze behandeling op te leggen in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de continuering van het (jeugd)reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de rapporten van de Raad, die zijn opgemaakt over de persoon van de verdachte, waaronder het meest recente rapport van 21 oktober 2020. Blijkens dit rapport is de kans op herhaling midden hoog en geeft de Raad de voorkeur aan de inzet van hulpverlening boven het afgeven van een signaal en afstraffen.
Na zijn voorarrest is de verdachte op een leefgroep gaan wonen alwaar de verdachte therapie volgt. Ook wordt de verdachte begeleid door de jeugdreclassering.
De Raad heeft een (deels) voorwaardelijke werkstraf met het voortzetten van de begeleiding door de jeugdreclassering, een behandelverplichting en verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang geadviseerd.
De rechtbank onderschrijft de door de deskundigen en de Raad gegeven conclusie ten aanzien van de kans op recidive en de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Ter terechtzitting is van de zijde van de Raad nogmaals benadrukt dat hulpverlening prevaleert boven afstraffen.
Namens de jeugdreclassering is ter zitting meegedeeld dat er bij de verdachte sinds het verblijf bij ’s Heeren Loo sprake is van een positieve groei. De verdachte durft zich meer open te stellen en te praten.
Mevrouw G.L. van de Waterbeemd, als GZ-psycholoog werkzaam bij Youz, is al bijna twee jaar betrokken bij de behandeling van de verdachte en heeft ter zitting, gehoord als deskundige, meegedeeld dat de verdachte zich sinds het voorarrest begeleidbaar heeft opgesteld en dat er vooruitgang is geboekt. Het vertrouwen in de hulpverlening is bij de verdachte (en ook bij de moeder) teruggekeerd na een eerdere moeilijke periode. De hulpverlening bij ’s Heeren Loo is passend voor de verdachte en de verdachte doet het daar heel goed. Het verblijf van de verdachte aldaar moet worden voortgezet, omdat anders de vooruitgang teniet zal worden gedaan. Dit kan ook in het vrijwillige kader. De verdachte is met het oog op de toekomst aangemeld voor begeleid en beschermd wonen bij de gemeente Den Haag en staat op de wachtlijst.
De verdachte heeft ter zitting meegedeeld ook in het vrijwillige kader wel bij
’s Heeren Loo te willen blijven en behandeling te willen volgen zolang als dit nodig is.
7.3.3De strafoplegging
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte passend en geboden is, kijkt de rechtbank naar de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en naar de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank neemt bij de strafbepaling als uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Immers de eerste handeling van de Nederlandse staat waaruit de verdachte, kon afleiden dat er een strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld, is 20 juli 2019, de datum van de inverzekeringstelling. Uitgaande van een termijn voor berechting binnen
16 maanden, is in de onderhavige zaak dus sprake van een overschrijding van 7 maanden. De rechtbank zal met deze overschrijding rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat de verdachte 12 dagen in voorarrest heeft gezeten en zich sinds 31 juli 2019 aan de gestelde schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden. Dus gedurende een periode van 23 maanden.
Gelet op het vorenstaande, de positieve ontwikkeling van de verdachte tijdens het verblijf bij ’s Heeren Loo, de omstandigheid dat het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen is, alsook dat de relatie tussen de verdachte en zijn moeder inmiddels is hersteld, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een straf niet langer proportioneel is en ook overigens geen redelijk doel meer dient. Toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is in dit geval passend en geboden en aan de verdachte dient thans geen straf meer te worden opgelegd.
De rechtbank benadrukt wél dat het van belang is dat de verdachte bij ’s Heeren Loo blijft wonen en aldaar behandeling blijft volgen in het vrijwillige kader. De rechtbank wil de verdachte dan ook meegeven dat het verstandig is goed te blijven luisteren naar de behandelaars en begeleiders.