Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert allereerst aan dat het besluit van 28 mei 2021 niet zorgvuldig is voorbereid, omdat geen rekening is gehouden met de zienswijze, terwijl verweerder in het voornemen heeft aangegeven dat wel te zullen doen indien de zienswijze voor het bekendmaken van het besluit aan verweerder kenbaar was gemaakt. De zienswijze is kenbaar gemaakt op 28 mei 2021 om 11:54 uur en het besluit is op 28 mei 2021 om 16:25 uur bekendgemaakt. Verweerder had het besluit moeten intrekken en een nieuw besluit moeten nemen waarin de zienswijze werd meegenomen, want dan had eiser daartegen opnieuw in beroep kunnen gaan. Doordat verweerder het bestreden besluit niet heeft
ingetrokken, moest eiser daartegen beroep instellen, waardoor de beroepstermijn korter was dan als er nieuw besluit was genomen. Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in het voornemen van 10 mei 2021 heeft aangegeven dat de zienswijze moet worden ingediend binnen twee weken na de dag waarop het voornemen bekend is gemaakt. In de aanbiedingsbrief bij het voornemen geeft verweerder aan dat een zienswijze ook na deze termijn zal worden meegenomen in de besluitvorming indien deze nog niet is afgerond. De rechtbank stelt vast dat eiser de zienswijze op 28 mei 2021 en dus buiten de termijn van twee weken heeft ingediend. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de beslisser het bestreden besluit van 28 mei 2021 al had verzonden, voordat de ingediende zienswijze hem had bereikt. Het bestreden besluit en de zienswijze van eiser hebben elkaar kennelijk gekruist. Vervolgens heeft de beslisser daarom nog een aanvullend besluit genomen, waarin wordt ingegaan op het gestelde in de zienswijze. De rechtbank acht deze gang van zaken, tegen de achtergrond van het verlopen van de termijn voor het indienen van de zienswijze, niet onzorgvuldig.
4. Eiser voert verder aan dat het beroep ook ten aanzien van de inhoud van het aanvullend besluit van 31 mei 2021 gegrond moet worden verklaard en dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 mei 2021 niet in stand kunnen blijven. Voor het gehoor van eiser diende een registertolk Pidgin-Engels te worden ingeschakeld. Verweerder heeft op grond van de Dublinverordening veertien dagen om eiser te horen. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte al op dag zes (24 maart 2021) heeft besloten het gehoor met een niet-registertolk te houden, ondanks dat niet een van de drie registertolken Pidgin-Engels beschikbaar was die dag. Verweerder had in de acht dagen na 24 maart 2021 de gelegenheid om te proberen alsnog een registertolk te regelen, zodat eiser alsnog in aanwezigheid van een registertolk zou worden gehoord. Omdat verweerder dit heeft nagelaten is volgens eiser niet aan het spoedvereiste voldaan van artikel 28, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Verweerder draait de toetsing van belangen in haar planning om door eerst het gehoor te plannen en dan pas te kijken of er registertolken beschikbaar zijn. Verweerder zou eerst moeten kijken wanneer er een registertolk beschikbaar is en vervolgens het gehoor moeten plannen. Pas wanneer er in die veertien dagen geen registertolk beschikbaar is, staat het verweerder vrij om uit te wijken op grond van artikel 28, derde lid, van de Wbtv. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte stelt dat hij niet in zijn belangen is geschaad, omdat de registertolk heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen. Hij betwist dat hij dit heeft
verklaard. Verder voert eiser aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet te horen in zijn eigen taal met behulp van een tolk in de taal ‘Igbo’ en dat hij ook daardoor zijn bezwaren niet goed naar voren heeft kunnen brengen.
5. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers (registertolk). Ingevolge het derde lid, voor zover nu van belang, kan in afwijking van het eerste lid gebruik worden gemaakt van een tolk die geen registertolk is, indien wegens de vereiste spoed een registertolk niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doelta(a)l(en) geen registertolk bevat. Ingevolge het vierde lid wordt, indien van het eerste lid wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 februari 20141 volgt dat artikel
28, derde en vierde lid, van de Wbtv wat betreft de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden een van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn.
6. De rechtbank stelt vast dat het gehoor van 24 maart 2021 in de taal Pidgin Engels heeft plaatsgevonden en dat in het verslag van dit gehoor is vastgelegd dat er geen registertolk tijdig beschikbaar was. Verder heeft verweerder in het aanvullend besluit van 31 mei 2021 gemotiveerd dat na het raadplegen van de tolkenplanning is gebleken dat er (slechts) drie registertolken niveau 2 in het Pidgin Engels beschikbaar zijn voor de IND en dat deze voor het gehoor van eiser niet tijdig beschikbaar waren. Verder is gemotiveerd dat met het plannen van het gehoor rekening is gehouden met de vereiste spoed in Dublinzaken. Het inschakelen van een niet-registertolk Pidgin Engels is volgens verweerder om deze redenen gerechtvaardigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee heeft voldaan aan de motiveringseis van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv. Verweerder heeft verder ter zitting nog toegelicht dat navraag is gedaan en dat in de gehele periode van veertien dagen de drie registertolken Pidgin Engels niet beschikbaar waren. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat vanwege de spoed in Dublinzaken het gehoor plaats heeft moeten vinden met behulp van een niet-registertolk. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder dit voldoende heeft gemotiveerd.
7. Verder volgt uit het verslag van het gehoor dat aan eiser is gevraagd of hij het een probleem vindt om in het Pidgin Engels verder te gaan en dat hij antwoordt: ‘nee’. Vervolgens heeft eiser zowel aan het begin als aan het einde van het gehoor aangegeven dat hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen en dat hij het zou aangeven als dit niet het geval was. Uit het gehoor blijkt verder niet dat er onduidelijkheden waren of dat eiser de vragen niet begreep. Ook heeft eiser bezwaren tegen de overdracht naar voren gebracht. Verder heeft eiser geen correcties of aanvullingen op het gehoor gegeven en ook in beroep niet duidelijk gemaakt wat hij verder heeft willen zeggen dat niet in het gehoor naar voren is gekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de handelwijze van verweerder om te horen met behulp van een tolk in het Pidgin Engels in plaats van een tolk Igbo niet onzorgvuldig was.
8. Eiser voert ten slotte aan dat hij vreest voor indirect réfoulement, omdat hij in Duitsland een afwijzende beschikking heeft gekregen. Hij vreest dan ook dat hij naar zijn land van herkomst teruggestuurd zal worden.
9. De rechtbank overweegt dat Duitsland met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat een asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.