ECLI:NL:RBDHA:2021:7136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Algerijnse asielzoeker. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 9 juni 2021 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C.G.J.M. Lucassen, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 21 juni 2021 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde mr. M. Lorier.

De rechtbank heeft overwogen dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals door de Staatssecretaris aangevoerd, voldoende zijn onderbouwd. De eiser heeft betoogd dat de opgelegde gronden niet aan hem kunnen worden tegengeworpen, omdat hij als asielzoeker geen visum of verblijfsdocument heeft. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zware gronden, waaronder het feit dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken, terecht zijn toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 23 februari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en zich niet heeft gehouden aan de meldplicht, wat de Staatssecretaris het recht gaf om de maatregel van bewaring op te leggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8995
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.K. BenSmail. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1988].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3d en de lichte grond onder 4e laten vallen.
4. Eiser voert aan dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ten aanzien van de zware grond onder 3a voert eiser aan dat die grond niet aan hem als asielzoeker kan worden tegengeworpen. Het is inherent aan het zijn van asielzoeker dat je geen visum of verblijfsdocument hebt. Ten aanzien van de zware gronden onder 3b en 3k voert eiser aan dat hij asiel heeft aangevraagd omdat hij vreest voor zijn leven als hij terug moet naar Spanje. Er kan dus niet van hem verwacht worden dat hij meewerkt aan zijn overdracht. Deze gronden kunnen daarom ook niet aan hem worden tegengeworpen.
5. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware grond onder 3a heeft eiser erkend dat deze feitelijk juist is. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20203 volgt dat, om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze grond feitelijk juist is. Deze grond heeft verweerder dan ook terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Dat het volgens eiser inherent aan zijn status als asielzoeker is dat hij geen visum of verblijfsdocument heeft, maakt niet dat deze grond niet kan worden tegengeworpen. Ten aanzien van de zware grond onder 3b heeft verweerder gemotiveerd dat eiser op 23 februari 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en zich nadien niet meer heeft gehouden aan de meldplicht. Hieruit blijkt dat eiser zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken en verweerder heeft deze grond daarom aan eiser mogen tegenwerpen. Ten aanzien van de zware grond onder 3k overweegt de rechtbank dat verweerder terecht aan eiser heeft tegengeworpen dat hij met onbekende bestemming is vertrokken en daardoor geen medewerking verleent aan zijn overdracht. Dat eiser in Nederland asiel heeft aangevraagd en niet terug durft naar Spanje, betekent niet dat deze medewerking niet van hem kan worden verwacht. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiser de lichte gronden onder 4c en 4d niet heeft betwist.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3a, 3b en 3k en de lichte gronden onder 4c en 4d – en de daarbij gegeven motivering – terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Deze gronden kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel
van bewaring dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.