ECLI:NL:RBDHA:2021:7133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Somalische asielzoeker en de gronden voor de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Somalische asielzoeker. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.A.C. Klein Hesselink, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 1 juni 2021 was genomen. Dit besluit hield in dat aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 21 juni 2021 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M. Lorier.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. De eiser stelde dat hij de Somalische nationaliteit heeft en dat hij geen paspoort of visum bezit. De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht op basis van de Dublinverordening en er een significant risico was dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel voldoende gemotiveerd waren en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een belangrijke beslissing in het kader van het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8464
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Yahye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Somalische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1999].
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat de gronden onvoldoende zijn gemotiveerd en dat er onvoldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te dragen. Ten aanzien van de zware grond onder 3a voert hij aan dat deze grond door verweerder willekeurig wordt gebruikt. Het geldt voor heel veel asielzoekers dat ze geen paspoort of visum hebben, maar vaak krijgt de desbetreffende asielzoeker een kaartje om naar Ter Apel te gaan en wordt dan niet in bewaring gesteld. Wat betreft de grond onder 3b stelt eiser dat deze niet kan worden gebaseerd op de hem gegeven vordering om naar Ter Apel te reizen, aangezien die vordering niet in het dossier zit. Ten aanzien van de lichte gronden onder 4c en 4d voert eiser aan dat hij geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en geen inkomen, maar dat daaruit niet volgt dat sprake is van een onttrekkingsgevaar. Hetgeen in de motivering van de maatregel is aangevoerd is niet meer dan een herhaling van de constatering dat hij geen vaste woon-en verblijfplaats en inkomen heeft en kan de gronden niet dragen.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware grond onder 3a heeft eiser de feitelijke juistheid niet betwist. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 maart 20203 volgt dat, om deze zware grond aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze grond feitelijk juist is. Deze grond heeft verweerder dan ook terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Daarbij heeft verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat bij elke inbewaringstelling een afweging wordt gemaakt van alle relevante omstandigheden en dat de inbewaringstelling een ultimum remedium is. Dat niet alle asielzoekers in bewaring worden gesteld, terwijl deze grond wel kan worden tegengeworpen, duidt dan ook niet op willekeur. Ten aanzien van de lichte grond onder 4c overweegt de rechtbank dat verweerder in de maatregel van bewaring heeft aangegeven dat door het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats, eiser zich aan het toezicht onttrekt en de voorbereidingen van zijn vertrek belemmert. Ten aanzien van de lichte grond onder 4d motiveert verweerder in de maatregel dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan en dat dit het onwaarschijnlijk maakt dat hij zijn eigen uitreis kan bekostigen, zodat hij niet uit eigen beweging zal vertrekken. Verder staat gemotiveerd dat dit onttrekking aan het toezicht aannemelijker maakt dan zijn vertrek. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee het risico op onttrekking dat volgt uit deze gronden voldoende heeft gemotiveerd.
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a en de lichte gronden onder 4c en 4d – en de daarbij gegeven motivering – terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Deze gronden kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring dragen. Wat eiser over de zware grond onder 3b heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.