ECLI:NL:RBDHA:2021:7123

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
NL21.9166 en NL21.9141
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in de zaken NL21.9166 en NL21.9141, waarbij eiser, een Albanese nationaliteit, in beroep is gegaan tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het terugkeerbesluit en het inreisverbod zijn opgelegd op 10 juni 2021, waarbij de Staatssecretaris heeft gesteld dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het terugkeerbesluit ongegrond is, omdat eiser zijn beroep niet nader heeft onderbouwd.

Eiser heeft ook aangevoerd dat het inreisverbod hem belemmert in zijn zoektocht naar werk, met name in Duitsland. De rechtbank oordeelt echter dat de motivering van de Staatssecretaris voldoende is om het inreisverbod te handhaven. Eiser heeft zelf gekozen om Nederland illegaal binnen te komen met de intentie om door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk, en de gevolgen van deze keuze komen voor zijn rekening. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de maatregel van bewaring, waardoor deze ook in stand blijft.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, afhankelijk van het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.9166 en NL21.9141
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Polman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Bisha. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Albanese nationaliteit en is geboren op [2000].
Over bestreden besluit 1 (NL21.9166)
2. In het terugkeerbesluit, dat tevens een inreisverbod van twee jaar omvat, heeft verweerder vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank.
4. Nu eiser zijn beroep tegen het terugkeerbesluit niet nader heeft onderbouwd en ook overigens niet is gebleken dat het terugkeerbesluit niet in stand kan blijven, zal de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit ongegrond verklaren.
5. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien. Hij heeft in het gehoor namelijk aangegeven dat hij op zoek is naar werk en het is voor hem zeker in Duitsland een reële optie om werk te vinden. Door het inreisverbod wordt hem deze mogelijkheid echter onthouden.
6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien. Dat eiser werk wil zoeken in Duitsland of een ander land in de Europese Unie is geen reden dat verweerder het inreisverbod niet op had mogen leggen. Eiser heeft er zelf voor gekozen om Nederland in te reizen met het doel om illegaal door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. De consequenties daarvan zijn het gevolg van eisers keuze en komen voor zijn rekening. Bovendien stelt verweerder verder terecht dat eiser de mogelijkheid heeft om te vragen om opheffing van het inreisverbod, indien hij legaal werk kan vinden in de Europese Unie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2 (NL21.9166)
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de maatregel van bewaring en zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Nu eiser de gronden niet heeft betwist, geeft dit de rechtbank geen aanleiding de gronden van de maatregel onvoldoende te achten.
Over de beroepen
9. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. D. Verduijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden
ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.