ECLI:NL:RBDHA:2021:7112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot afwijzing uitstel van vertrek op grond van mantelzorg en medische noodzaak

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een Armeense vrouw geboren in 1950, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat zij mantelzorg ontving die essentieel was voor haar medische behandeling. De staatssecretaris had eerder haar aanvraag afgewezen, met de stelling dat mantelzorg niet noodzakelijk was en dat professionele zorg in Armenië beschikbaar was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 juni 2021 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar situatie toegelicht. De rechtbank constateerde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) in zijn advies ten onrechte had aangenomen dat eiseres geen mantelzorg ontving. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan zijn vergewisplicht en dat het BMA-advies niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in de besluitvorming van de staatssecretaris.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[Naam 1], eiseres,

V-nummer: [Nummer]
gemachtigde: mr. C. Mayne,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw [1] kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens waren aanwezig [Naam 2], mantelzorger van eiseres, en tolk N. Yesayan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geb. datum] 1950 en heeft de Armeense nationaliteit. Op 4 september 2013 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Op 10 september 2013 heeft zij een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
De asielaanvraag is afgewezen bij besluit van 11 september 2013. Daarbij is uitstel van vertrek verleend voor de periode van 12 september 2013 tot en met uiterlijk 12 december 2013. Het door eiseres ingestelde beroep tegen dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 31 oktober 2013 [2] ongegrond verklaard. Het besluit staat daarmee in rechte vast.
2. Bij besluit van 11 maart 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 10 september 2013 tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw afgewezen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres hiertegen bij besluit van 11 juli 2014 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 4 augustus 2015 [3] door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, ongegrond verklaard. De Afdeling heeft het hoger beroep bij uitspraak van 23 december 2015 [4] kennelijk gegrond verklaard. Het besluit van 11 juli 2014 is daarbij vernietigd.
3. Er zijn hierna diverse besluiten gevolgd waarin verweerder eiseres telkens voor een periode van drie maanden uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw heeft verleend, of zoveel korter tot het moment waarop (opnieuw) op het bezwaar tegen het besluit van 11 maart 2014 werd beslist. Op 13 juni 2018 heeft het BMA [5] opnieuw advies uitgebracht, welke is aangevuld op 13 september 2018 en 16 november 2018. Op 22 maart 2019 heeft eiseres een verklaring overgelegd waaruit bleek dat zij was opgenomen in het ziekenhuis. Daarop heeft verweerder bij besluit van 27 maart 2019 met ingang van 22 maart 2019 nogmaals uitstel van vertrek aan eiseres verleend.
4. Vervolgens heeft eiseres op 29 mei 2019 een nieuwe aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. Op 8 augustus 2019 heeft het BMA een nieuw advies uitgebracht, welke op 16 september 2019 is aangevuld. Bij besluit van 17 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder op basis van dat advies de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder is niet gebleken dat mantelzorg essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling van eiseres. Bovendien heeft eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat professionele thuiszorg in Armenië voor haar niet toegankelijk is. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen dit besluit bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard.
5. Op wat eiseres hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [6] moet verweerder, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Dit volgt uit artikel 3:2 van de Awb [7] . Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit volgens de Afdeling reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden.
7. De rechtbank constateert dat het BMA in het advies van 8 augustus 2019 in antwoord op vraag 2c stelt dat er geen mantelzorg/familie of partner aanwezig is. Wel is thuiszorg ingezet om eiseres twee keer per week te helpen bij het toedienen van de insuline, het douchen en ter ondersteuning bij het aan- en uittrekken van de elastische kousen.
Eiseres heeft gedurende deze (lange) procedure echter consequent verklaard dat zij mantelzorg ontvangt naast de aan haar verleende thuiszorg en zij heeft stukken overgelegd waarin dit wordt bevestigd. Ter zitting heeft mantelzorger [Naam 2] een toelichting gegeven op de aan eiseres verleende mantelzorg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Uit de door eiseres overgelegde informatie had verweerder immers kunnen en moeten concluderen dat het BMA advies van 8 augustus 2019 uitgaat van een onjuiste aanname, te weten dat eiseres geen mantelzorg ontvangt. Verweerders stelling dat uit het BMA-advies niet blijkt dat mantelzorg noodzakelijk is voor het welslagen van de behandeling van eiseres, kan alleen al om die reden niet worden gevolgd. Daarnaast valt deze conclusie niet te rijmen met het BMA advies van 13 juni 2018, zoals eiseres terecht heeft aangevoerd. Daarin is in antwoord op vraag 2b immers door het BMA gesteld dat uit het dossier blijkt dat mantelzorg essentieel is voor het welslagen van de medische behandeling van eiseres. Niet gebleken is dat de situatie van eiseres veranderd is en tot een andere conclusie moet leiden. Er is dan ook sprake van een motiveringsgebrek in de besluitvorming van verweerder.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres ten onrechte niet in bezwaar is gehoord. Gelet op het voorgaande kan immers niet worden gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over bestond dat de bezwaren van eiseres niet tot een ander besluit konden leiden.
9. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikelen 3:2, 3:46, 7:2 en 7:12 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen samenwerken om de benodigde relevante (medische) informatie te verzamelen en voor te leggen aan het BMA. In dat verband ligt het in de rede om eiseres en haar mantelzorger(s) te horen, met name met betrekking tot de in Nederland verleende mantelzorg en de vraag of eiseres deze mantelzorg in het land van herkomst kan ontvangen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 2 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zaaknummer AWB 13/24274
3.Zaaknummer AWB 14/16611
4.Zaaknummer 201506828/1/V3
5.Bureau Medische Advisering
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.Algemene wet bestuursrecht