ECLI:NL:RBDHA:2021:7108

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/09/609247 / JE RK 21-639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het belang van de kinderen

Op 29 juni 2021 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing werd ingediend door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, naar aanleiding van zorgmeldingen over de thuissituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie, maar dat de gronden voor uithuisplaatsing niet voldoende aanwezig zijn. De moeder heeft in het verleden zorgmeldingen ontvangen, maar er is slechts één incident geweest waarbij de veiligheid van de kinderen in het geding was. De kinderrechter benadrukte dat een uithuisplaatsing een ultimum remedium is en dat plaatsing bij een ouder de voorkeur heeft, mits dit veilig is.

De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de gecertificeerde instelling niet voldoende heeft aangetoond welke stappen zijn ondernomen om te voorkomen dat de kinderen uit huis worden geplaatst. De vader van de kinderen heeft aangegeven bereid te zijn om voor de kinderen te zorgen indien de situatie bij de moeder niet verbetert. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gecertificeerde instelling eerst moet inzetten op een plaatsing bij de vader voordat een uithuisplaatsing bij derden kan worden overwogen. Daarom werd het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing afgewezen, en blijft de gecertificeerde instelling betrokken bij het gezin om toezicht te houden op de thuissituatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/609247 / JE RK 21-639
Datum uitspraak: 29 juni 2021

Beschikking van de kinderrechter

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 18 maart 2021 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ;

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. H.P.J. van der Eerden, gevestigd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 7 april 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank is de behandeling van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • voornoemde beschikking d.d. 7 april 2021;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de gecertificeerde instelling d.d. 17 maart 2021;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling d.d. 23 juni 2021.
Op 29 juni 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de advocaat van de moeder;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is de moeder niet ter zitting verschenen.
Feiten
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 25 november 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd van 4 december 2020 tot 4 december 2021.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling heeft, blijkens de stukken en het besprokene ter zitting, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De gecertificeerde instelling handhaaft het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen omdat er een zorgmelding van de politie is binnengekomen op 15 april 2021. Dit was slechts één week na de zitting van 7 april 2021, waarbij de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling tot machtiging uithuisplaatsing van de kinderen heeft aangehouden. Het is de moeder daarmee niet gelukt om drie maanden geen zorgmelding te ontvangen. Het patroon van onveiligheid wordt niet doorbroken en de situatie is reeds langere tijd instabiel. Dit heeft te maken met de grilligheid van de moeder. De moeder doet veel zorgmeldingen af als incidenten. Zij kan de kinderen geen veilig opvoedklimaat bieden. De vader kan een compenserende factor zijn voor wat betreft de grilligheid van de moeder. Als de ex-partner van de moeder buiten beeld blijft is de situatie in het gezin rustig. Indien dit niet het geval is, escaleert de situatie. De traumatherapie van de kinderen vindt geen doorgang omdat de moeder niet evenwichtig genoeg is. De moeder is niet emotioneel beschikbaar voor de kinderen als zij last heeft van paniekaanvallen. De kinderen hebben veel meegemaakt in de thuissituatie bij de moeder. Er is niets veranderd aan de thuissituatie van de vader, waardoor een plaatsing van de kinderen bij de vader geen optie is. Daarnaast heeft de vader niet de moeite genomen om de gecertificeerde instelling te informeren met betrekking tot het plan om de opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vorm te geven ter voorkoming van een uithuisplaatsing. Als het goed gaat met de moeder kan zij wel emotioneel beschikbaar zijn voor de kinderen. Indien de moeder niet goed in haar vel zit, is zij daar niet toe in staat. Er is geen zicht op hoe het met de moeder en haar behandeling gaat.
Namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte en verzocht het verzoek af te wijzen. Daartoe wordt het volgende aangevoerd. De gecertificeerde instelling heeft de politie de opdracht gegeven om voor ieder voorval in de thuissituatie bij de moeder een zorgmelding te maken. De kinderrechter heeft in de beschikking van 7 april 2021 de gecertificeerde instelling een duidelijke opdracht gegeven. Er is niets met deze opdracht van de kinderrechter gedaan. De gecertificeerde instelling heeft geen contact met de moeder, de vader en de school van de kinderen gezocht. Het gaat goed met de moeder. De kinderen hebben geen last gehad van de zorgmelding van 15 april 2021, waarbij de buren hebben geklaagd vanwege overlast. Er waren vriendjes van de kinderen binnen aan het spelen. Na dit incident zijn er geen nieuwe zorgmeldingen meer bij de gecertificeerde instelling binnengekomen. De gecertificeerde instelling kan in het kader van de ondertoezichtstelling ingrijpen indien blijkt dat de kinderen onveilig zijn in de thuissituatie. Derhalve dient het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te worden afgewezen.
De vader heeft verweer gevoerd. Het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden afgewezen. De vriendin van de vader is van plan om na de zomervakantie bij hem te gaan wonen. Indien de vader merkt dat het niet goed gaat met de moeder, zal hij zelf voor de kinderen gaan zorgen. De laatste periode gaat het goed met de moeder.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor uithuisplaatsing niet, althans onvoldoende aanwezig zijn.
De kinderrechter onderkent dat er zorgen bestaan over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de moeder met betrekking tot de zorgmeldingen en de relatie tussen de moeder en de vader van de andere twee kinderen. Zoals eerder overwogen zijn de zorgen over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gelegen in de onrust en onveiligheid die zij ervaren in de periodes dat de vader van de andere twee kinderen van de moeder in beeld is. Een uithuisplaatsing is echter een ultimum remedium en daartoe dient slechts te worden overgegaan indien er geen andere mogelijkheid voorhanden is. Er heeft zich echter slechts één incident voorgedaan waarbij niet duidelijk is geworden of en in hoeverre de kinderen daarbij in een onveilige situatie zijn gekomen. Na dit incident op 15 april jl. zijn er geen andere meldingen meer gedaan. Daarbij stelt de kinderrechter voorop dat een plaatsing bij één van de ouders altijd de voorkeur verdient boven een uithuisplaatsing bij derden, mits dit veilig en in het belang van de kinderen kan worden geacht. Op de vorige zitting heeft de kinderrechter het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aangehouden en de gecertificeerde instelling de opdracht gegeven om te beschrijven welke stappen zijn ondernomen om te voorkomen dat de kinderen uit huis worden geplaatst. Ook is de opdracht gegeven om meer duidelijkheid en een concrete onderbouwing te geven over de redenen waarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet bij de vader zouden kunnen verblijven indien een uithuisplaatsing toch noodzakelijk wordt geacht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt echter niet dat de gecertificeerde instelling zich op welke manier dan ook heeft ingezet om deze opdracht na te komen. Een uithuisplaatsing kan momenteel niet in het belang van de kinderen worden geacht. Indien en voor zover de gecertificeerde instelling nog steeds van mening is dat het opvoedklimaat van de kinderen bij de moeder blijvend onveilig is, dient zij eerst daadwerkelijk in te zetten op een plaatsing bij de vader, alvorens deze mogelijkheid als gepasseerd station kan worden beschouwd en een plaatsing binnen een pleeggezin zal worden overwogen. De vader verleent immers zijn medewerking aan de hulpverlening en heeft oog voor de belangen van de kinderen.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg afwijzen. De gecertificeerde instelling blijft door de ondertoezichtstelling betrokken bij het gezin en kan in dat kader toezicht houden op de thuissituatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek tot machtiging [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021 door mr. A.J. Japenga, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.