ECLI:NL:RBDHA:2021:705

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot toekenning WIA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

Op 7 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die het niet eens was met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als chauffeur werkte, had rugklachten en was sinds 4 november 2017 uitgevallen. Hij had een WIA-uitkering aangevraagd, die door verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), was toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 42,71%. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen ernstiger waren dan door de verzekeringsarts was vastgesteld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn arm- en handbeperkingen, waarvoor hij onder behandeling was van een reumatoloog.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze had vastgesteld, gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische oordelen en dat de door eiser ingebrachte medische stukken geen nieuwe relevante informatie bevatten die de beoordeling konden veranderen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering toe te kennen op basis van het vastgestelde percentage van 42,71%.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3299

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.J.M.M. Verwijmeren),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 2 november 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser toegekend.
Bij besluit van 30 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 26 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als chauffeur personenvervoer openbaar vervoer voor 32 uur per week. Op 4 november 2017 is hij voor dit werk uitgevallen met rugklachten. Op 3 juli 2019 heeft eiser een WIA-uitkering bij verweerder aangevraagd. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser voor 42,71% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het onderzoeksrapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 30 maart 2020.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen, in het bijzonder zijn arm- en handbeperkingen. Deze klachten zijn onderbelicht gebleven bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Eiser is onder behandeling van een reumatoloog voor artrose aan zijn handen en polsen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser in beroep een afspraakbevestiging van de reumatoloog van 8 september 2020 overgelegd. Eiser acht de beperkingen zoals vastgesteld door Ergatis in het rapport van 12 oktober 2018 representatiever voor zijn benutbare mogelijkheden. Eiser verwijst hierbij naar hetgeen in bezwaar is aangevoerd over de discrepanties tussen de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van Ergatis en de FML van de primaire verzekeringsarts. Verder heeft de primaire verzekeringsarts haar standpunt dat de verwachting van de verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is, niet nader onderbouwd. Dit standpunt komt niet overeen met de beoordelingen van Ergatis en revalidatiekliniek Winnock, waaruit volgt dat geen verbetering van de mogelijkheden meer te verwachten valt. Winnock heeft bovendien aangegeven dat een multidisciplinair traject niet tot de mogelijkheden behoort. Tot slot heeft verweerder in het bestreden besluit geen aandacht besteed aan het feit dat eiser een transcutane elektrische neurostimulatie (TENS)-apparaat heeft. Eiser verwijst hierbij naar de in beroep ingebrachte informatiefolder van het Ziekenhuis Amstelland over TENS-apparaten van april 2020.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1
Op 23 augustus 2019 heeft de primaire verzekeringsarts eiser op het spreekuur gezien, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. De primaire verzekeringsarts heeft haar bevindingen in het rapport van 27 augustus 2019 neergelegd. Deze arts heeft vastgesteld dat bij eiser sprake is van chronische rugklachten door degeneratieve afwijkingen in de rug, meralgia paresthetica (beknelling van een zenuw in het bovenbeen), coxartrose, prikkelbare darm syndroom, hemorroïden en nierstenen. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat bij eiser geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Eiser is fysiek licht belastbaar. De mate van ervaren belemmeringen en subjectieve pijnklachten zijn niet geheel passend bij eisers aandoeningen. Er is sprake van inactiviteit en passiviteit. De primaire verzekeringsarts acht geen extra beperkingen voor cardiale problematiek aan de orde in verband met eisers hartinfarct in 2017 nu er cardiaal geen bijzonderheden meer zijn en eiser voldoende wordt beschut hiervoor. Er is geen aanleiding voor een urenbeperking op grond van een stoornis in de energiehuishouding met een noodzaak voor recuperatie, een verminderde beschikbaarheid of op preventieve gronden. De verwachting is dat de medische situatie niet noemenswaardig zal verbeteren nu het met name om degeneratieve afwijkingen gaat. De belastbaarheid kan echter toenemen, zoals ook volgt uit het rapport van Ergatis. Een multidisciplinair traject is nog mogelijk. De primaire verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in de FML van 27 augustus 2019.
6.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 30 maart 2020 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting/het spreekuur op 4 februari 2020 en de in bezwaar ingebrachte medicatielijst van 4 februari 2020. De verzekeringsarts b&b volgt het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Hij overweegt hiertoe dat in de bezwaarfase geen medische feiten of omstandigheden naar voren komen die aanleiding geven tot een andere belastbaarheid. De aangegeven beperkingen in de FML binnen de gehanteerde systematiek zijn geen letterlijke weergave van de klachten en belemmeringen die door eiser worden beleefd en die door eiser naar voren worden gebracht. De beperkingen zijn een weergave van de door de beoordelend arts vastgestelde belastbaarheid op basis van alle resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De primaire verzekeringsarts heeft onder meer naar voren gebracht dat zij de beperkingen kan objectiveren, echter niet in die mate waarin eiser zijn klachten claimt. De primaire verzekeringsarts heeft op correcte wijze rekening gehouden met de psychische en lichamelijke belastbaarheid van eiser, aldus de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft voorts in zijn rapport opgenomen dat eiser gedurende één uur in de ochtend een TENS-apparaat gebruikt. Het is niet geheel duidelijk in welke mate er invloed is, maar eiser blijft dit vooralsnog toepassen.
7.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiser psychisch en lichamelijk onderzocht en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
7.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Er zijn diverse beperkingen voor eisers rug-, been-, heup- en darmklachten in de FML opgenomen. De verzekeringsarts b&b heeft eisers handen en armen onderzocht en heeft geen medisch objectiveerbare klachten geconstateerd op basis waarvan beperkingen kunnen worden vastgesteld. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd roept bij de rechtbank geen twijfel op aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts b&b. De in beroep ingebrachte medische stukken kunnen niet leiden tot een ander oordeel. Dit betreft geen nieuwe medische informatie. Uit de afspraakbevestiging met de reumatoloog en de informatiefolder van het Ziekenhuis Amstelland is geen relevante informatie te herleiden die leidt tot twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan de eigen beleving van de klachten van eiser kan dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen. Het rapport van Ergatis van 12 oktober 2018, waarvan eiser stelt dat de hierin opgenomen beperkingen representatiever voor zijn klachten zijn, dateert van ruim voor de datum in geding. De rechtbank merkt hierbij op dat de door Ergatis vermelde geclaimde klachten en beperkingen in het rapport niet allen medisch geobjectiveerd zijn en in de FML van Ergatis zijn opgenomen. Bovendien volgt uit het rapport van Ergatis dat van belang is dat aandacht komt voor de coping van eiser en voor het opbouwen van kracht, conditie en functionele vaardigheden. Er valt een verbetering in de algehele belastbaarheid te verwachten middels het opvolgen en effectueren van de adviezen van Ergatis. Gelet hierop en op de conclusie van de verzekeringsartsen dat sprake is van inactiviteit en passiviteit bij eiser op de datum in geding, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen dat de belastbaarheid van eiser nog kan verbeteren.
7.3
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De rechtbank geeft eiser in overweging dat, voor zover eiser stelt dat sprake is van toegenomen beperkingen, hij zich opnieuw tot het Uwv kan wenden voor een herbeoordeling.
8. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de arbeidsdeskundige voor eiser zijn geduid in het rapport van 9 september 2019. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiser in de FML, niet geschikt voor eiser zouden zijn. Eiser heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
9. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden een WIA-uitkering aan eiser heeft toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 42,71%.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.