ECLI:NL:RBDHA:2021:7047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
09/842096-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen van harddrugs met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

De rechtbank Den Haag heeft op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in cocaïne en MDMA in de periode van 21 december 2018 tot en met 23 april 2019. De verdachte werd op 23 april 2019 aangehouden na observaties van de politie, die twee vermoedelijke drugdeals vanuit zijn voertuig waarnam. Tijdens het onderzoek werden verdovende middelen en contanten aangetroffen in de auto van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich in de ten laste gelegde periode heeft beziggehouden met de handel in cocaïne en MDMA en dat hij als koerier werkte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging en verklaarde het feit wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 199 dagen geëist, waarvan 36 dagen voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 162 dagen, gelijk aan de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat er geen risicofactoren waren die een voorwaardelijke straf noodzakelijk maakten. De inbeslaggenomen verdovende middelen werden onttrokken aan het verkeer, terwijl andere goederen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842096-19
Datum uitspraak: 2 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[voornaam verdachte] [verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te Den Haag,
BRP-adres: [adres 1] Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 juli 2019, 1 oktober 2019 (beide pro forma) en 18 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. Berkel naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 18 juni 2021 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 21 december 2018 tot en met 23 april 2019 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkten/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid xtc pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
3. De bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en MDMA in de periode van 21 december 2018 tot en met 23 april 2019.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 23 april 2019 werd [voornaam verdachte] [achternaam verdachte] aangehouden op verdenking van medeplegen van handel in verdovende middelen. Hij reed rond in een Seat Leon met kenteken [kenteken] . [2] Uit observaties van de politie op 23 april 2019 tussen 15:23 uur en 21:20 uur bleek dat [verdachte] als enige in het voertuig zat. Gedurende de geobserveerde periode heeft de politie twee vermoedelijke deals waargenomen vanuit het voertuig van [verdachte] . [3]
Uit telecomgegevens blijkt dat [verdachte] gebruik maakte van het telefoonnummer: [telefoonnummer] . Verder bleek dat [verdachte] via de telefoonnummers [telefoonnummer] of [telefoonnummer] een locatie doorgestuurd kreeg. Die telefoonnummers betreffen volgens de politie zogenaamde aansturingsnummers, bedoeld om koeriers in contact te brengen met afnemers van drugs. Het telefoonnummer dat werd doorgestuurd naar [verdachte] , had even daarvoor contact opgenomen met het telefoonnummer [telefoonnummer] – een nummer dat volgens politieonderzoek de centrale nummer is van deallijn ‘ [bestandsnaam] ’– en een locatie doorgegeven. [4] Vervolgens zag het observatieteam [verdachte] op de doorgegeven locatie. Telkens werd waargenomen dat [verdachte] op een locatie stopte opdat een persoon als bijrijder kon instappen in het voertuig en telkens reed [verdachte] vervolgens enkele tientallen meters en stopte hij weer om de zojuist ingestapte persoon te laten uitstappen. De bijrijder zat derhalve telkens niet langer dan één minuut in het voertuig van [verdachte] . Zo werd door het observatieteam waargenomen dat [verdachte] als bestuurder stopte op de [adres 2] om 18:06 uur, er om 18:08 uur een persoon als bijrijder instapte en in dezelfde minuut verderop in de [adres 2] weer uitstapte. [5] Om 18:13 uur is deze persoon - naar later bleek [koper drugs] - door de politie aangehouden. Hij verklaarde dat hij zojuist voor € 50,-- cocaïne had gekocht van een persoon in een zwarte Seat. De verdovende middelen zijn door de politie inbeslaggenomen. [6] Uit een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat het cocaïne betreft. [7]
De politie heeft onderzoek verricht aan de Seat van [verdachte] met kenteken [kenteken] . Hieruit bleek dat het raambedieningspaneel in het middenconsole verwijderd kon worden, waardoor de ruimte onder het bedieningspaneel zichtbaar werd. In deze ruimte bleek een doorzichtige gripzak aanwezig met meerdere ponypacks, een gripzak met blauwe driehoekige tabletten, en € 905,-- aan contanten. [8] De verdovende middelen bleken cocaïne en MDMA te betreffen. [9]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich in de ten laste gelegde periode heeft beziggehouden met de handel in cocaïne en MDMA. [10] De verdachte heeft bevestigd dat de door de politie geschetste werkwijze van de centrale deallijn [bestandsnaam] [11] juist is en dat hij werkte als koerier.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne en MDMA in de ten laste gelegde periode.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 21 december 2018 tot en met 23 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een anderen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid xtc pillen, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld – rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn - tot een gevangenisstraf voor de duur van 199 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 36 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, zonder een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van vier maanden schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs, hetgeen volgens een professionele standaard en in georganiseerd verband geschiedde. Zo maakte de verdachte gebruik van een voertuig met een verborgen ruimte waarin de verdovende middelen en opbrengsten van de handel in harddrugs werden opgeslagen. Het handelen in harddrugs vond daardoor onopvallend en buiten het zicht van politie en justitie plaats. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij te laat heeft beseft waar hij zich schuldig aan maakte en wat de schadelijke effecten zijn van harddrugs. Harddrugs leveren immers, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. Omdat het gebruik van harddrugs kostbaar is en de verslaving leidt tot toenemend gebruik, nemen verslaafden vaak hun toevlucht tot criminele activiteiten om hun gebruik te bekostigen, waardoor aan de samenleving veel schade wordt toegebracht. Verder leidt de handel in verdovende middelen ook tot georganiseerde misdaad en (zeer) ernstige misdrijven. De verdachte heeft deze gevolgen te laat onder ogen gezien.
De rechtbank acht voor dergelijk handelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Wat betreft de hoogte van die gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Deze gaan bij het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs, door een alleen opererende dader, vanuit een pand of op straat gedurende drie tot zes maanden uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in cocaïne en MDMA in georganiseerd verband en op professionele wijze.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 mei 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat de verdachte onnodig lang heeft moeten wachten op de behandeling van zijn zaak en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is immers aangehouden op 23 april 2019, terwijl in zijn zaak einduitspraak zal worden gedaan op 2 juli 2021.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 15 juni 2021 dat ten behoeve van de verdachte is opgemaakt. Hieruit volgt dat de reclassering geen risicofactoren meer ziet. De reclassering ziet juist voldoende beschermende factoren zoals huisvesting, familierelaties en het feit dat de verdachte een vaste baan heeft. Het risico op recidive wordt dan ook ingeschat als laag en om die reden ziet de reclassering geen noodzaak voor een voorwaardelijk op te leggen straf en daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De rechtbank onderschrijft deze conclusie van de reclassering en weegt voornoemde positieve omstandigheden in het voordeel van de verdachte mee en acht het, anders dan de officier van justitie, niet noodzakelijk om aan de verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Tot slot houdt de rechtbank rekening met de tijd in voorarrest doorgebracht, te weten 162 dagen voor inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis.
Alhoewel de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigt, acht de rechtbank het, mede gezien de afwezigheid van risicofactoren, overschrijding van de redelijke termijn en de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting, passend en geboden om aan de verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest van de verdachte. Dit betekent dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd van 162 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot onttrekking aan het verkeer van de op de beslaglijst onder 4 en 5 genoemde goederen en tot teruggave aan de verdachte van het onder 1 genoemde goed.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen goederen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst genoemde goederen onder 4 en 5, te weten verdovende middelen en toebehoren van verdovende middelen, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer nu dit goederen betreft waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet is. De rechtbank zal deze goederen dan ook onttrekken aan het verkeer.
Daarnaast zal de rechtbank beslissen tot teruggave aan de verdachte van het onder 1 genoemde goed, te weten bij de verdachte aangetroffen papieren pakketjes.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
162 (honderdtweeënzestig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het onder 1 genoemde goed op de beslaglijst, te weten:
1. STK Papier 3 verpakte pakketjes;
verklaart onttrokken aan het verkeer van de onder 4 en 5 genoemde goederen op de beslaglijst, te weten:
4. 1.00 STK Verdovende Middelen Kl: blauw 1 plastic zak driehoekige blauwe pillen
5. 1.00 STK Verdovende Middelen 1 plastic zak met pony packs.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Boogers, voorzitter,
mr. J. Montijn, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Siebrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019109236 / DH2R019021 onderzoek Enter (doorgenummerd p. 1 tot en met 2433).
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 2093.
3.Proces-verbaal van bevindingen, deals [verdachte] , p. 1121 tot en met 1123.
4.Tapgesprekken, p. 1124 tot en met 1131.
5.Proces-verbaal van observatie, p. 1132 tot en met 1134.
6.Proces-verbaal p. 2198 tot en met 2200.
7.NFI-rapportage d.d. 29 april 2019, p. 2201 en 2202.
8.Proces-verbaal van onderzoek personenauto, p. 2109 tot en met 2111.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1517 tot en met 1520.
10.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juni 2021.
11.Proces-verbaal Beschrijving werkwijze deallijn [telefoonnummer] , p. 239 tot en met 245.