ECLI:NL:RBDHA:2021:7042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
C/09/590005 / HA ZA 20-295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over juridische eigendomsgrens tussen aangrenzende percelen met betrekking tot kadastrale grens en erfdienstbaarheid

In deze zaak, uitgesproken op 7 juli 2021 door de Rechtbank Den Haag, is er een geschil ontstaan tussen twee buren, [eiser] en [gedaagde], over de juridische eigendomsgrens van hun aan elkaar grenzende percelen. [eiser] is eigenaar van een rijksmonumentaal landhuis, terwijl [gedaagde] eigenaar is van een tennispark. De kern van het geschil betreft de vaststelling van de kadastrale grens tussen de percelen, die in het verleden door het Kadaster is vastgesteld, en de vraag of er sprake is van verkrijgende of bevrijdende verjaring van de eigendom van de stroken grond die in gebruik zijn door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische eigendomsgrens gelijk is aan de kadastrale grens zoals laatstelijk door het Kadaster is aangegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet kan aantonen dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de stroken grond, omdat niet is voldaan aan de vereisten van inbezitneming. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot het verwijderen van (snoei)afval van het perceel van [eiser] en tot medewerking aan het oprichten van een erfafscheiding. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de kosten van de erfgrensreconstructie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/590005 / HA ZA 20-295
Vonnis van 7 juli 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.W.G. van der Wallen te Voorburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.M. Malipaard te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 maart 2020, met de producties 1 tot en met 17;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met de producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 26 augustus 2020, waarbij een plaatsopneming en een mondelinge behandeling zijn bevolen;
  • het proces-verbaal van de plaatsopneming en de mondelinge behandeling van 8 februari 2020, met de foto’s 1 tot en met 15 (hierna ook: foto 1 t/m 15).
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

De eigendomssituatie, de erfgrens(afscheiding) en het (snoei)afval/de composthoop2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn eigenaren van aan elkaar grenzende kadastrale percelen.
2.1.1.
[eiser] is eigenaar van het rijksmonumentale landhuis “ [huis] ”, met toebehoren. Dit is een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928, staande en gelegen aan het [adres] (hierna ook: het landgoed). Het landgoed is kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie A, nummer [perceel] (hierna ook: perceel [perceel] ). [eiser] heeft het landgoed eind 2018 gekocht van [verkoper 1] en mevrouw [verkoper 2] (hierna tezamen ook: verkopers).
2.1.2.
[gedaagde] is eigenaar van Tennispark [huis] , met paviljoen en verdere toebehoren, staande en gelegen aan [adres 2] [plaats] . Het tennispark is kadastraal bekend als gemeente [plaats] , sectie A, nummer [perceel 2] (hierna ook: perceel [perceel 2] of het tennispark). [gedaagde] heeft het tennispark in 2006 gekocht van de commanditaire vennootschap Sportpark [huis] (hierna ook: ‘de CV’, waarvan [gedaagde] (middels zijn BV) en in ieder geval ook de heer [naam] (hierna ook: de medevennoot) vennoten waren. Tot medio 1996 was de CV ook eigenaar van het landgoed dat samen met het tennispark één geheel vormde. Het tennispark wordt thans gepacht/uitgebaat door de heer [naam 2] (hierna ook: de pachter).
2.2.
De grenslijnen van de percelen [perceel 2] en [perceel] worden op het uittreksel van de kadastrale kaart in het kadaster als volgt weergegeven:
(tekening)
2.3.
Bij koopovereenkomst van 17 januari 1996 (hierna ook: de koopovereenkomst) heeft de CV het landgoed – als onderdeel van een groter geheel (hierna ook: het verkochte of perceel [nummer] ) en in deelpercelen – verkocht aan verkopers, zoals met arcering aangegeven op de aan de koopovereenkomst gehechte en hierna afgebeelde tekening (overgelegd als productie 1 gedaagde en hierna ook te noemen: tekening 1).
Tekening 1:
2.4.
De notariële levering heeft plaatsgevonden op 26 juli 1996 (hierna: de kadastrale splitsing).
2.4.1.
In de leveringsakte wordt het verkochte als volgt omschreven:
‘de buitenplaats “ [huis] ” met erf, tuin en sloten(lees: het landgoed, toevoeging rechtbank)
en de villa “ [naam 3] ” met oranjerie en overige opstallen, erf, tuin en sloten, kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie A nummers:[nummer 1] (gedeeltelijk) ter grootte als na uitmeting zal blijken;[nummer 3] , groot een are vijf centiare;[nummer 4] (gedeeltelijk) ter grootte als na uitmeting zal blijken;[nummer 5] , groot twee are een centiare;[nummer 6] , groot een are zeven centiare;[nummer 7] (gedeeltelijk) ter grootte als na uitmeting zal blijken, en ter gezamenlijke grootte als zal blijken na uitmeting door de landmeter van de Dienst voor het Kadaster en de openbare registers, alles gelegen nabij het [straat] te [plaats] , Zuid-Holland, en zoals deze percelen schetsmatig met arcering zijn aangegeven op de aan deze akte gehechte, door de verschenen personen gewaarmerkte tekening(overgelegd als productie III eiser en hierna ook te noemen: tekening 2)
(…)’.
2.4.2.
Tekening 2 is als volgt:
2.4.3.
De leveringsakte vermeldt voorts, voor zover relevant:
ARTIKEL 11BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT HET NABUURSCHAP‘Tussen verkoper, als eigenaar van het resterende hem toebehorende gedeelte van het recreatie/tennis-park [huis] , en koper is in de koopakte het volgende overeengekomen:“1. Koper is bevoegd en gerechtigd op de grens van het verkochte en het aan verkoper verblijvende gedeelte, een afscheiding te doen plaatsen, waarbij thans gedacht wordt aan een hekwerk. De kosten van de aanleg van de afscheiding komen voor rekening van koper.2. Koper is gehouden de bestaande waterhuishouding van de sloten/vijvers – in onderling overleg met de eigenaar quo gebruiker van het recreatie/tennis-park – in stand te houden, zoals onder meer het in stand houden van de huidige ontsluiting(en), een en ander voor zover op eigen grond gelegen.3. Koper kent bij deze aan verkoper toe de erfdienstbaarheid om over de bestaande wegen door het park incidenteel (…) te komen en te gaan naar het terrein van Tennispark [huis] , in het bijzonder voor de aan- en afvoer van zand en andere materialen, benodigd voor het onderhoud van het tennispark. (…)”Vestiging erfdienstbaarheidVerkoper en koper bevestigen het hierboven overeengekomene en ter uitvoering daarvan wordt bij deze door koper ten laste van het perceel kadastraal bekend sectie A nummer [nummer 7] als dienend erf en ten behoeve van de percelen kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie A nummers [nummer 8] , [nummer 9] en [nummer 10] als heersend erf, gevestigd de erfdienstbaarheid om over de bestaande wegen van het dienend erf, incidenteel en uitsluitend in verband met noodzakelijk gebruik, te komen en te gaan naar het heersend erf (thans Tennispark [huis] ), in het bijzonder voor de aan- en afvoer van zand en andere materialen, benodigd voor het onderhoud van het tennispark(hierna ook: de erfdienstbaarheid)
. (…).Overeenkomst tot vestigen erfdienstbaarheidVerkoper heef aan koper medegedeeld, dat in de toekomst de wens kan bestaan de ontsluiting van de kantine op het aan verkoper verblijvende gedeelte van het Park [huis] iets te verleggen, en wel via de strook grond die schetsmatig met kruisarcering is aangegeven op de (...) aan deze akte te hechten, tekening. De strook grond zal maximaal acht meter breed zijn. Verkoper en koper komen bij deze overeen, dat koper aan verkoper op eerste verzoek van verkoper en voor rekening van verkoper, om niet, een erfdienstbaarheid zal verlenen voor het hebben van een toegang naar de kantine via gemelde strook grond. Alle kosten verband houdende met de aanleg en het onderhoud van de toegangsweg zullen voor rekening zijn van verkoper.’2.4.4. De erfdienstbaarheid bevindt zich op de weg gelegen tussen de op de tekeningen 1 en 2 zichtbare vijvers (hierna ook: de grote en de kleine vijver) en heeft (in afwijking van het huidige gebruik) het hoofdtoegangshek van voornoemde Villa [naam 3] als ontsluiting naar de openbare weg ( [straat] ).
2.5.
In de loop van 1998 hebben de CV en verkopers (hierna samen ook: de rechtsvoorgangers) de kadastrale grens tussen en daarmee de omvang van het verkochte perceel [nummer] (waaronder het landgoed) en het overblijvende perceel [perceel 2] (het tennispark) door het Kadaster laten vaststellen. In het kader van deze kadastrale vastlegging heeft de vennoot bij brief van 31 mei 1998, voor zover relevant, het volgende aan de CV ( [gedaagde] ) geschreven:
’Na kennis te hebben genomen van het schrijven van het Kadaster (…) meen ik het volgende te moeten opmerken over de gang van zaken betreffende het vaststellen van? de kadastrale grens tussen het terrein behorende bij het tennispark [huis] en het perceel grond in eigendom van de heer [verkoper 1] :
1. bij het gesprek dat is gevoerd op 10 maart 1998 (…) met de heer [ambtenaar]van het Kadaster, toevoeging rechtbank)
en de heer [verkoper 1] heeft geresulteerd in het vaststellen van een vast punt bij de kleine vijver en wel naast de dam/overloop aan de noordzijde hiervan(hierna ook: het dammetje)
. (…).
2. (…). Er is bij het allereerste begin van vaststellen van de kadastrale grens geen overleg geweest tussen de heer [verkoper 1] en mij.(…)4. Bij alle gesprekken waarbij ik aanwezig was heb ik doorlopend gewezen op het feit dat de maatvoering af te meten van de kadastrale kaart behorende bij het koopcontract gevolgd moet worden (…).Gezien voorgaande (…) verzoek ik U een beroepschrift in te dienen bij de rechtbank te Den Haag tegen het genomen besluit door (…) het Kadaster (..).’
2.6.
De rechtsvoorgangers zijn overgegaan tot een hernieuwde grensaanwijzing. Op 11 maart 1999 hebben [verkoper 1] (toen, met zijn echtgenote, namens de kopers van het landgoed) en [gedaagde] en de medevennoot (toen als vertegenwoordigers van de CV als verkoper) de erfgrens tussen het verkochte (waaronder het landgoed) en het overblijvende (het tennispark) aangewezen in de aanwezigheid van een medewerker van het Kadaster die de aangewezen grens heeft ingemeten. Daarbij is aan het verkochte respectievelijk het overblijvende de kadastrale aanduiding gemeente [plaats] sectie A nummer [nummer] respectievelijk [perceel 2] toegekend. In het van de grensaanwijzing/-inmeting opgemaakte relaas van bevindingen (productie IV eiser) is opgenomen onder punt 4 Vermelding omtrent het al dan niet eensluidend zijn van de aanwijzingen:
‘eensluidende aktetekening’alsook een lijst van 20 reconstructie coördinaten. Daarbij behoort een veldwerktekening met nummer 514.
2.7.
Verkopers hebben vervolgens delen van perceel [nummer] verkocht aan derden. In dat kader ontstond tussen hen en één van die kopers, [koper] (nu eigenaar van perceel [nummer 10] ), enerzijds en de CV anderzijds een verschil van mening over de juiste erfgrens aan de westzijde (hierna ook: de westhoek). In dat verband hebben verkopers een bezwaarschrift d.d. 10 mei 1999 bij het Kadaster ingediend tegen de grensmeting van 11 maart 1999. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft er op 8 december 1999 een nieuwe aanwijzing en inmeting van de kadastrale grens tussen het verkochte en het overblijvende plaatsgevonden (hierna: de kadastrale grens van 8 december 1999). Daarbij waren aanwezig, voor zover relevant, de heren [verkoper 1] , de eigenaar van perceel [nummer 10] en de medevennoot als (vertegenwoordigers van) de betrokken eigenaren. In het van die grensaanwijzing/-inmeting opgemaakte relaas van bevindingen (productie V eiser) is opgenomen onder punt 4 Vermelding omtrent het al dan niet eensluidend zijn van de aanwijzingen:
‘Partijen zijn accoord gegaan met de wijziging van de grens. De grens loopt naar een punt dat ligt op 31 .00 meter langs het raster van de tennisbaan van de hoek af gemeten. (Zie veldwerk)’.Daarbij behoort een veldwerktekening met nummer 517.
2.8.
De aanwijzing en inmeting van 8 december 1999 verschilt ten opzichte van die van 11 maart 1999 uitsluitend wat betreft de westhoek. Dat is het gedeelte na de kleine vijver ter hoogte van de ingetekende cirkel op veldwerk 517, dat niet op grond van [eiser] ligt, maar de kadastrale grens markeert tussen het overblijvende gedeelte en het verkochte gedeelte dat vóór aankoop door [eiser] is doorverkocht aan de eigenaar van perceel [nummer 10] .
2.9.
Verkopers hebben het landgoed op 12 november 2018 geleverd aan [eiser] . In de notariële akte van die levering is de erfdienstbaarheid opgenomen zoals in artikel 11 van de leveringsakte van 26 juli 1996 verwoord. De overige bepalingen van artikel 11 van de leveringsakte van 26 juli 1996 (de bijzondere bepalingen met betrekking tot het nabuurschap) komen niet terug in de leveringsakte aan [eiser] .
2.10.
Medio 2019 is tussen partijen discussie ontstaan over de juridische eigendomsgrens tussen de bij hen in eigendom zijnde percelen [perceel 2] en [perceel] . De correspondentie hierover tussen partijen, voor zover relevant, luidt als volgt.
2.10.1.
Bij e-mail van 6 juni 2019 van [eiser] aan [gedaagde] :
‘Indien u meent dat het hek(lees: de hierna te noemen landbouwpoort, toevoeging rechtbank)
niet op de erfgrens staat dan stel ik voor dat wij het kadaster vragen om de situatie op te meten zodat wij deze kwestie onderling op een juiste wijze kunnen afronden.’2.10.2. Bij e-mail van 12 augustus 2019 11:48 uur van [partner van gedaagde] (hierna ook: [partner van gedaagde] ), de partner van [gedaagde] , aan [eiser] :
‘Aangezien de erfgrens nog bepaald moet worden, heb ik contact opgenomen met het kadaster. Er zijn 2 mogelijkheden, zelf de erfgrens bepalen aan de hand van bestaande tekeningen of de landmeter langs laten komen. Aangezien u van mening was dit officieel te laten doen, wilden wij deze procedure in gang zetten. Er wordt een aanvraagformulier per email toegestuurd. De kosten voor de bepaling van de erfgrens bedragen € 440. Gaat u hiermee akkoord, uiteraard in een 50/50 verdeling.’2.10.3. Bij e-mail van 12 augustus 2019 14:20 uur van [eiser] aan [gedaagde] en [partner van gedaagde] :
‘Gelet op uw standpunt omtrent de gestelde afwijking van de erfgrens met de thans aanwezige erfgrens meen ik eveneens dat de erfgrens door het Kadaster dient te worden vastgesteld (lees: bevestigd). U kunt het kadaster een offerte laten maken. De hoogte van de kosten zal afhankelijk zijn van het aantal meetpunten. We hebben van u begrepen dat u vraagtekens zet bij de plaats van de erfgrens tussen onze tuin en het tennispark en bij de plaats van de erfgrens ter hoogte van de weg naar het tennispark. Belangrijk is dat alle onduidelijkheden worden weggenomen. Ik draag 50% van de kosten maar ik maak het voorbehoud voor zover dat de erfgrens toch juist blijkt te zijn.’2.10.4. Bij e-mail van 13 augustus 2019 van [partner van gedaagde] aan [eiser] :
‘Wij maken dan graag een zelfde voorbehoud dat als de heer [gedaagde] het gelijk aan zijn kant heeft u de kosten voor uw rekening neemt.’
2.10.5.
Bij e-mail van 22 augustus 2019 van [eiser] aan [partner van gedaagde] :
‘Neen, omdat in uw geval de erfgrens toch al moest worden vastgesteld door het kadaster. Dat zijn dus geen extra kosten.’2.11. [gedaagde] heeft in het kader van de discussie over de juridische eigendomsgrens
[notaris] , de bij de passering van de leveringsakte betrokken notaris (hierna: de notaris), gevraagd zijn visie te geven op de door de rechtsvoorgangers ter zake gemaakte afspraken. Bij brief van 23 januari 2020 heeft de notaris aan [gedaagde] geschreven, voor zover relevant:
‘In de akte van levering, op 26 juli 1996 (…) werd de buitenplaats [huis] door de CV (…) overgedragen aan (…) [verkoper 1] . Daarbij werden enige deelpercelen geleverd. Het tennispark e.o. bleef bij verkoper in eigendom. Uitgangspunt voor het over te dragen terrein was de aan die akte gehechte tekening (…). Zowel de uitmeting destijds als ook nu nog is er discussie over de erfgrens (tussen de percelen [perceel] en [perceel 2] ). In dat kader heb ik bij het Kadaster veldwerk opgevraagd, dat ik u heb overhandigd. Het (…) veldwerk van 8 december 1999 is niet te controleren. Daarop zijn onder meer de vijvers niet afgebeeld en daardoor mist het ijkpunt voor een inmeting te weten het dammetje, halverwege de uitloper van de kleine vijver. Voor een inmeting zal het kadaster zich moeten baseren op de door koper Mr. [verkoper 1] en verkoper C.V. (…) geparafeerde plattegrond van de koopovereenkomst van 17 januari 1996 en de akte van levering van 26 juli 1996, met inachtneming van de grenswijziging aan de achterzijde van Paviljoen [huis] . Koper liet een grens inmeten die was opgeschoven in de richting van het tennispark. Dit vormde een blijvend twistpunt omdat deze grens door verkoper niet werd en wordt geaccepteerd. Immers volgens de verkooptekening zou de grens gelegen moeten zijn tussen de locatiepunten eind van het hek bij de vijver, het dammetje in de kleine vijver en dan doortrekken naar het hek van de achterste tennisbanen. De aldus bepaalde grens moet vervolgens de basis zijn van de verdere overdracht door [verkoper 1] aan [koper] (perceel [nummer 10] ).’2.12. Een vervolgactie van [gedaagde] richting het Kadaster om de onder 2.10.2 genoemde procedure in gang te zetten is uitgebleven. Uiteindelijk is namens [eiser] bij het Kadaster een erfgrensreconstructie aangevraagd. [gedaagde] is daarvan op de hoogte gebracht en uitgenodigd om daarbij aanwezig te zijn.
2.13.
Het Kadaster heeft de door de rechtsvoorgangers op 8 december1999 aangewezen erfgrens met (piket)paaltjes uitgezet. Het Kadaster heeft deze erfgrensreconstructie op 24 januari 2020 aan [eiser] en [gedaagde] aangewezen. De meetgegevens en waarnemingen zijn in het bijbehorende relaas van bevingen (productie XIV eiser) als volgt opgenomen:
2.13.1.
Veldwerk 562
(tekening 3)
2.13.2.
De ijkpunten 1 tot en met 7 van de kadastrale grens zijn de volgende, tijdens de descente bekeken en in het daarvan opgemaakte proces-verbaal omschreven en met foto’s vastgelegd:
1. De ijzeren piketpaal die het Kadaster in januari 2020 heeft geslagen tegen de heg aan de zijde van de [adres 2] (foto 3 bij het proces-verbaal).
2. De eerste metalen paal van het rasterhekwerk (hierna ook: hek 1) dat – na renovatie van het paviljoen – tegen de achterzijde van het paviljoen staat met een haag ervoor (foto vier rechterzijde en foto 6).
3. De laatste metalen paal van hek 1 (foto 7).
4. De ijzeren piketpaal die het Kadaster in januari 20202 heeft geslagen aan de rand van de grote vijver aan de paviljoenszijde (foto 8).
5. De rasterpaal die het Kadaster in 1999 in de grond heeft geslagen aan de overzijde van de grote vijver (foto 9).
6. De ijzeren piketpaal die het Kadaster in 2020 heeft geslagen in het grondstuk na de met de erfdienstbaarheid belaste weg tussen de grote en de kleine vijver waarop door verkopers ter hoogte van de kadastrale grens eertijds een houten hek met looppoort werd geplaatst (hierna ook: de landbouwpoort) (foto 12 en foto 11).
7. De ijzeren piketpaal die het Kadaster in januari 2020 in de grond heeft geslagen aan de overzijde van de kleine vijver (foto 13).
2.13.3. Het Kadaster heeft voor de grensreconstructie en de op veldwerk 562 verstrekte grensinformatie in totaal € 708,- aan [eiser] gefactureerd.
2.14. De feitelijke grens (waarbij ter hoogte van de voormalige landbouwpoort geen sprake is van een erfafscheiding, maar een feitelijke gebruiksgrens) wijkt ten nadele van de omvang van perceel [perceel] af van de kadastrale grens.
2.14.1.
De CV heeft ter hoogte van de ijkpunten 1 tot en met 4 een gedeelte van circa vier meter breed van het kadastrale perceel [perceel] (hierna ook: strook 1) ingericht met bestrating, gras, hagen, verlichting en achter de linksgelegen haag begrensd met een rasterhekwerk dat doorloopt tot en met de grote vijver (hierna ook: hek 2). Die strook 1 is gaan fungeren als pad naar de achteringang van het paviljoen (zie foto 4):
2.14.2.
Ter hoogte van de ijkpunten 5 en 6 is een gedeelte van het kadastrale perceel [perceel] in gebruik als depot voor het (snoei)afval van het tennispark. De voorheen op de aldaar gelegen weg aanwezige landbouwpoort heeft [gedaagde] (of de pachter) in november 2019 verwijderd (zie voor het pad met voorheen de landbouwpoort foto 11):
2.14.3.
Een plattegrond met daarop ingetekend de stroken 1 en 2:
De (ontsluitingen van) waterhuishouding2.15. Op perceel [perceel] bevinden zich twee ontsluitingen van de waterhuishouding. Eén is gesitueerd aan de rand van de (gemeente)sloot gelegen langs de [adres 2] . De andere ontsluiting is gesitueerd aan de rand van het bij [eiser] in eigendom zijnde deel van de grote vijver (foto 2 en foto 10).
2.16.
Met verkopers en andere omwonenden is destijds afgesproken dat de pachter de waterhuishuishouding verzorgt door middel van het (bijna) dagelijks reguleren van de ontsluitingen. [eiser] heeft de pachter verzocht zich niet langer zonder zijn toestemming toegang te verschaffen tot de ontsluitingen op perceel [perceel] .
Het bord2.17. Op perceel [perceel] aan de zijde van de [adres 2] is tientallen jaren geleden met toestemming van verkopers door (de toenmalige pachter/beheerder van) het tennispark een bord met verlichting geplaatst dat de weg wijst naar de hoofdingang van het tennispark (hierna ook: het bord). [eiser] heeft een zeil over het bord gehangen en bij [gedaagde] (bij herhaling) aangegeven geen (reclame)borden van derden op zijn grond te wensen, met het verzoek het bord te verwijderen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [eiser] eigenaar is van perceel [perceel] overeenkomstig de omvang en afmeting zoals door het Kadaster is ingemeten op 8 december 1999 en
24 januari 2020;
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van de erfgrensreconstructie, met informatieverschaffing d.d. 24 januari 2020 ten bedrage van in totaal (€ 664 + € 44 =) € 708, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
3. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het door of namens [gedaagde] op perceel [perceel] gestorte (snoei)afval te verwijderen en zich te onthouden van het opnieuw storten van (snoei)afval aldaar op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag(deel) en met een maximum van € 50.000;
4. [gedaagde] veroordeelt om medewerking te verlenen aan het oprichten van een twee meter hoge erfafscheiding, met de bepaling dat de kosten door partijen bij helfte worden gedragen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag(deel) en met een maximum van € 50.000,
met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
ad. 13.2.1. Blijkens de hiervoor onder 2.10.2 en 2.10.3 geciteerde e-mailcorrespondentie zijn partijen op 12 augustus 2019 overeengekomen om ter beëindiging van dit geschil het Kadaster de erfgrens tussen de percelen [perceel] en [perceel 2] te laten aanwijzen (reconstrueren). Met het door het Kadaster op 24 januari 2020 uiteen zetten van de door de rechtsvoorgangers op 8 december 1999 aangewezen en ingemeten erfgrens staat de juridische eigendomsgrens en daarmee de omvang van perceel [perceel] (dienovereenkomstig) vast. Omdat [gedaagde] weigert de daaruit voorvloeiende eigendomsrechten te respecteren, heeft [eiser] recht en belang bij de onder 1. gevorderde verklaring voor recht.
ad. 23.2.2. Gelet op het met de grensreconstructie gegeven gelijk aan [eiser] , is [gedaagde] op grond van de in augustus 2019 tussen partijen gemaakte kostenafspraak (zie 2.10.2 tot en met 2.10.5) en/of op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW gehouden de onder 2.13.3 genoemde kosten te dragen.
ad. 33.2.3. Met de vaststelling onder 3.2.1. staat ook vast dat [gedaagde] met het op strook 2 gestorte (snoei)afval inbreuk maakt op de eigendomsrechten van en daarmee onrechtmatig handelt jegens [eiser] . Laatstgenoemde heeft derhalve recht en belang bij een veroordeling tot verwijdering hiervan en bij het uitblijven van dergelijke inbreuken in de toekomst.
ad. 43.2.4. Uit hoofde van artikel 5:48 BW heeft [eiser] als eigenaar van perceel [perceel] het recht alsook een belang om zijn erf af te sluiten. [eiser] heeft voorgesteld om tussen de kleine en de grote vijver een twee meter hoog hekwerk te plaatsen. Op de voet van artikel 5:49 BW is [gedaagde] als eigenaar van het aangrenzende erf gehouden daartoe zijn medewerking te verlenen en voor 50% in de kosten daarvan bij te dragen, aldus nog steeds [eiser] .
3.3. [gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert in reconventie – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht verklaart dat de erfgrens tussen het bij hem in eigendom zijnde perceel [perceel 2] en perceel [perceel] van [eiser] zich bevindt bij de feitelijke grens/gebruiksgrens gevormd door hek 2 en van daaruit bij de grote vijver naar het dammetje in de kleine vijver en dan doorgetrokken naar het hek van de achterste tennisbaan;
B. [eiser] veroordeelt om medewerking te verlenen aan de handelingen die nodig zijn om de kadastrale registraties in overeenstemming te brengen met de feitelijke grens/gebruiksgrens en de tekeningen 1 en 2 en om de daartoe gegeven instructies van het Kadaster en/of een notaris op te volgen;
C. [eiser] veroordeelt om de helft van de hiermee verband houdende kosten te dragen dan wel aan [gedaagde] te vergoeden;
D. bepaalt dat, indien [eiser] weigert voornoemde medewerking te verlenen binnen vijf dagen nadat [gedaagde] hier schriftelijk om heeft verzocht, [gedaagde] bevoegd is om op kosten van [eiser] een notaris in te schakelen die op basis van dit vonnis gemachtigd zal zijn om de vereiste handelingen namens [eiser] te verrichten;
E. [eiser] veroordeelt om op eerste schriftelijke verzoek van/namens [gedaagde] zijn onmiddellijke medewerking te verlenen aan het in stand houden van de huidige ontsluiting(en) van de waterhuishouding en de daarmee verband houdende noodzakelijke maatregelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200 per dag(deel) met een maximum van € 10.000 wanneer [eiser] hier binnen 48 uur na genoemd verzoek geen gevolg aan geeft;
F. [eiser] veroordeelt om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het zeil over het bord te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag(deel) met een maximum van € 20.000,
met veroordeling van [eiser] in de kosten van [gedaagde] in reconventie.
3.6.
[gedaagde] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
ad. A tot en met D3.6.1. De kadastrale grens stemt niet overeen met de juridische eigendomsgrens die volgens de niet eerder vastgelegde bedoelingen van de rechtsvoorgangers gevormd wordt door de feitelijke grens/gebruiksgrens. De kadastrale grens zal, met de medewerking van [eiser] dan wel door de inschakeling van een notaris en op basis van kostendeling, daarmee in overeenstemming moeten worden gebracht.
Ad. E3.6.2. Partijen, waarbij [gedaagde] vertegenwoordigd is door de pachter, hebben op grond van het burenrecht (artikel 5:37 BW) een gezamenlijke verplichting om de waterhuishouding in stand te laten. De pachter wordt onrechtmatig de toegang tot de twee ontsluitingen op perceel [perceel] ontzegd. Als de waterhuishouding niet in stand wordt gehouden dan overstromen de grote en de kleine vijver, hetgeen schade toebrengt aan het tennispark omdat de tennisbanen dan onder water komen te staan.
Ad. F3.6.3. Het bord, met stroom van perceel [perceel 2] verlicht, staat al meer dan veertig jaar op perceel [perceel] aan de zijde van de [adres 2] . Gelet op dit decennia lange gebruik waarvan [eiser] geen enkele hinder heeft, is [eiser] verplicht om het zeil te verwijderen en verwijderd te houden.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn verdeeld over de volgende punten:
I. De juridische eigendomsgrens van hun percelen;
II. Het (snoei)afval/de composthoop;
III. De erfafscheiding;
IV. De (ontsluitingen van de) waterhuishouding;
V. Het bord.
4.2.
De met betrekking tot onderwerp I ingediende conventionele vordering 1 en de reconventionele vorderingen A tot en met D hangen nauw met elkaar samen. De rechtbank zal deze vorderingen hierna daarom gezamenlijk bespreken. De overige (re)conventionele vorderingen zullen daarna afzonderlijk worden besproken.
in conventie en reconventieAd I. De juridische eigendomsgrens4.3. Niet is in geschil dat de feitelijke erfgrens en de kadastrale erfgrens uiteenlopen, in het bijzonder ter hoogte van de stroken 1 en 2. De rechtbank moet bepalen wat de juridische eigendomsgrens tussen de percelen is.
4.4.
Allereerst moet daartoe beoordeeld worden wat de CV op 26 juli 1996 heeft overgedragen aan verkopers, of de overdracht aan verkopers mede de stroken 1 en 2 omvatte, of niet. Daarbij komt het aan op de bedoelingen van de rechtsvoorgangers (de CV en verkopers dus) over de erfgrens tussen het verkochte en het overblijvende. Volgens vaste jurisprudentie moeten deze bedoelingen worden afgeleid uit de notariële leveringsakte, meer in het bijzonder uit de daarin opgenomen omschrijving van het verkochte, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de leveringsakte (HR 9 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8901). De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is gelegen in het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld over de overdracht van een registergoed of over de vestiging van een beperkt recht daarop.
4.5.
In artikel 1 van de leveringsakte is het verkochte omschreven. Voor de omvang van het verkochte wordt verwezen naar het gearceerde gedeelte op tekening 2. Volgens [gedaagde] volgt uit die weergave dat destijds niet bedoeld is de stroken 1 en 2 aan de rechtsvoorgangers van [eiser] te verkopen. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Tekening 2 is daarvoor onvoldoende concreet. In artikel 1 van de leveringsakte is bovendien uitdrukkelijk bepaald dat de omvang van het verkochte
na uitmetingzal blijken. De op tekening 2 weergegeven kruisarcering ter hoogte van strook 1 heeft verder blijkens de akte niets te maken met het huidige verschil tussen de kadastrale erfgrens en de feitelijke erfgrens, waarvan [gedaagde] stelt dat dit de juridische eigendomsgrens is. In artikel 11 van de leveringsakte wordt uitdrukkelijk op die kruisarcering gewezen. De rechtsvoorgangers hebben voor die plek (onder meer strook 1) een overeenkomst tot het vestigen van een erfdienstbaarheid gesloten ten laste van verkopers en ten gunste van de CV. Daaruit volgt juist dat het destijds de bedoeling van de rechtsvoorgangers was om strook 1 mee te verkopen, zoals [eiser] stelt. Het zou niet nodig zijn geweest om af te spreken dat een erfdienstbaarheid op eerste verzoek van verkoper wordt gevestigd als strook 1 niet verkocht zou zijn. Het standpunt van [gedaagde] verhoudt zich dus ook niet met de overige inhoud van de leveringsakte. De door [gedaagde] als productie 8 overgelegde brief d.d. 23 januari 2020 van de notaris (zie 2.11) kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien deze alleen is gebaseerd op tekening 2.
4.6.
Uitgangspunt is daarmee dat de rechtsvoorgangers zijn overeengekomen dat de exacte loop van de erfgrens tussen het verkochte en overblijvende na de levering door uitmeting door het Kadaster (nader) zal worden vastgesteld. Deze werkwijze - waarbij niet ten tijde van de levering, maar na inmeting de exacte omvang van het verkochte blijkt - is gebruikelijk bij een kadastrale splitsing zoals hier aan de orde was. Het standpunt van [gedaagde] dat aan voornoemde bepaling nimmer (goed) gevolg is gegeven volgt de rechtbank niet. Dit is wel degelijk gebeurd met de grensinmeting van 11 maart 1999. Daarbij is de erfgrens dusdanig ingemeten dat de stroken 1 en 2 tot het verkochte behoorden. Ook hebben de rechtsvoorgangers in lijn met de gemaakte afspraken gehandeld en een hek geplaatst. Dit is, anders dan [gedaagde] meent, hek 1. Het verhoudt zich immers niet met de kadastrale aanwijzing dat de rechtsvoorgangers hek 2 zouden hebben geplaatst. Die zienswijze wordt ook onderschreven door de door de notaris in zijn brief van 23 januari 2020 genoemde
‘grenswijziging aan de achterzijde van Paviljoen [huis] ’.Ook ter hoogte van strook 2 tussen de grote en de kleine vijver hebben de rechtsvoorgangers de erfgrens meer in de richting van het tennispark aangewezen, te weten op de plek waar door verkopers de landbouwpoort is geplaatst. Dit laatste - ook naar eigen zeggen van [gedaagde] - zonder enig bezwaar van de CV.
4.7.
De juistheid van het standpunt van [gedaagde] dat er geen wilsovereenstemming was tussen de rechtsvoorgangers, maar sprake van een eenmansactie van verkopers, is niet gebleken. Dit standpunt laat zich niet rijmen met de expliciet in het relaas van bevindingen van 11 maart 1999 genoemde eensluidendheid (zie 2.6) en evenmin met de omstandigheid dat de CV niet tegen die grensmeting (en de daaropvolgende) heeft geageerd. Dit laatste had in de door [gedaagde] voorgestane situatie wel degelijk voor de hand gelegen. In plaats daarvan hebben de rechtsvoorgangers het hier voorliggende gedeelte van de erfgrens tussen het verkochte en het overblijvende tijdens de naar aanleiding van het bezwaarschrift d.d. 10 mei 1999 uitgevoerde hernieuwde grensinmeting ongewijzigd aangewezen, hetgeen zich evenmin laat rijmen met een eenmansactie van dan wel een daarvan afwijkende bedoeling bij één van de rechtsvoorgangers. De als gevolg van voornoemd bezwaarschrift met akkoord van beide rechtsvoorgangers (zie 2.7 relaas van bevindingen d.d. 8 december 1999) vastgelegde wijziging van de westhoek betreft de kadastrale erfgrens tussen het tennispark en perceel [nummer 10] , aldus een hier niet aan de orde zijnd gedeelte (de ijkpunten 6 en 7). Een en ander maakt dat ook het bezwaarschrift [gedaagde] niet kan baten ter onderbouwing van voornoemde stelling. Dit geldt evenzeer voor de door [gedaagde] is dit kader mede overgelegde brief d.d. 31 mei 1998 van de medevennoot (zie 2.5) en de eerder genoemde brief van de notaris (zie 2.11). Wat betreft de eerste brief reeds omdat deze dateert van 31 mei 1998, aldus van vóór de erfgrensaanwijzingen/-metingen van 1999. Wat betreft de tweede brief heeft te gelden dat de notaris bij geen van de twee grensaanwijzingen/-inmetingen aanwezig is geweest en in zoverre dus geen visie kan geven over de zich toen voorgedane gang van zaken. Daar komt bij dat niet gebleken is dat tussen 1999 en 2019 sprake is geweest van enige discussie over de erfgrens, zoals ook [gedaagde] zelf stelt (zie punt 18 conclusie van antwoord).
4.8.
Ten slotte heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat de grensaanwijzingen/-inmetingen van 1999 oncontroleerbaar zouden zijn omdat op de daarbij behorende veldwerktekeningen 514 en 517 de grote en kleine vijver niet zijn ingetekend. [gedaagde] wordt hierin evenmin gevolgd. Uit de in het relaas van bevindingen d.d. 11 maart 1999 opgenomen aanzienlijke lijst van coördinaten volgt immers dat het Kadaster de door de rechtsvoorgangers aangewezen erfgrens minutieus en daarmee voldoende controleerbaar heeft ingemeten, hetgeen ook wordt bevestigd door de daarop gebaseerde erfgrensreconstructie d.d. 24 januari 2020. Het feit dat interpretatie van die veldwerktekeningen dan wel de reconstructie van de daarop ingetekende erfgrens speciale meetapparatuur vereist, maakt dit niet anders.
4.9.
Bijkomende feiten en omstandigheden die aan de juistheid van de (hernieuwde) grensaanwijzingen/-inmetingen zouden kunnen afdoen, zijn niet gesteld en ook overigens niet gebleken. Bij deze stand van zaken houdt de rechtbank het ervoor dat de rechtsvoorgangers in 1999 de op hun ondubbelzinnige aanwijzing kadastraal vastgelegde grens als juridische eigendomsgrens hebben bedoeld. Dit betekent dat de stroken 1 en 2 onderdeel uitmaakten van het verkochte en door de CV in eigendom en bezit zijn overgedragen aan [verkoper 1] c.s. die – zoals gesteld en niet betwist – vervolgens het daaruit ontstane perceel [perceel] inclusief de stroken 1 en 2 hebben doorverkocht aan [eiser] .
4.10.
Dan rijst de vraag of de CV dan wel [gedaagde] na de kadastrale splitsing door verkrijgende of bevrijdende verjaring (wederom) eigenaar zijn geworden van de stroken 1 en 2, zoals [gedaagde] stelt. Dit standpunt wordt eveneens verworpen. Niet is voldaan aan het voor eigendomsverkrijging door verjaring vereiste van inbezitneming van die stroken door de CV/ [gedaagde] . De vraag of hiervan sprake is, moet worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikel 3:107 BW en volgende. Artikel 3:107 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf, dat wil zeggen het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Het antwoord op de vraag of iemand de voor bezit vereiste feitelijke macht uitoefent wordt, evenals de vraag of hij voor zichzelf of voor een ander houdt, bepaald naar verkeerssopvatting en overigens op grond van de uiterlijke feiten (artikel 3:108 BW). Nodig is dat de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaringstermijn loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende te zijn, zodat deze tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn eigendomsrecht te beëindigen. Het is op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan [gedaagde] om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit een en ander zou kunnen volgen.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat wat betreft de stroken 1 en 2 geen inbezitneming met voornoemde pretentie aan de CV/ [gedaagde] kan worden toegekend. Hieraan staat in de weg hun eigen aanwijzing van hek 1 respectievelijk de landbouwpoort als erfgrens ter hoogte van strook 1 respectievelijk strook 2.
4.12.
Ten aanzien van strook 1 komt daar nog bij dat naar eigen stelling van [gedaagde] de CV de op strook 1 uitgevoerde en hiervoor onder 2.14.1 opgesomde werkzaamheden heeft verricht met instemming van verkopers. Daarmee hebben verkopers het gebruik van strook 1 door de CV toegestaan, welk gebruik kwalificeert als houderschap (houden voor een ander en niet voor zichzelf). Artikel 3:111 BW bepaalt in dit verband – kort gezegd – dat degene die is begonnen als houder dat blijft, zolang niet is gebleken van een verandering in dat houderschap en/of de grondslag daarvan door de oorspronkelijk bezitter ( [verkoper 1] c.s.). Dit laatste is niet gesteld of gebleken, terwijl de houder (de CV) zelf geen verandering in zijn houderschap kan brengen. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [gedaagde] strook 1 na doorverkoop door de CV in 2006 wel zou zijn gaan houden voor zichzelf, dan zou dit gelet op de bij hem bekende grensaanwijzingen niet te goeder trouw zijn geweest. Dit betekent dat alsdan alleen sprake zou kunnen zijn van eigendomsverkrijging middels bevrijdende verjaring ex artikel 3:105 BW. De daarvoor geldende verjaringstermijn van twintig jaar (artikel 3:306 BW) zou alsdan niet zijn voltooid.
4.12.1.
Wat betreft strook 2 heeft voorts te gelden dat de erfgrens aldaar tot eind 2019 geblokkeerd en/of gemarkeerd is geweest door de landbouwpoort (zie 2.13.2 onder punt 6 en 2.14.2). Dit benadrukt dat strook 2 zich bevond in het bezit van [verkoper 1] c.s. en later van [eiser] . Op de voet van artikel 3:113 BW alsook ingevolge geldende jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2017:309, NJ 2018/141) moet in een dergelijk geval de inbezitneming ten nadele van de bezitter zodanig zijn dat daardoor naar verkeersopvatting het bezit van die ander teniet wordt gedaan. De rechtbank is – met [eiser] – van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het tennispark haar (snoei)afval op strook 2 deponeerde daarvoor een onvoldoende machtsuitoefening is.
slotsom erfgrens; vordering 1 [eiser] en vorderingen A t/m D van [gedaagde]4.13. Op basis van het voorgaande luidt de conclusie ten aanzien van de juridische eigendomsgrens dat deze gelijk is aan de kadastrale grens zoals laatstelijk door het Kadaster weergegeven op het onder 2.13.1 opgenomen veldwerk 562 behorende bij de erfgrensreconstructie van 24 januari 2020 en zoals beschreven onder 2.13.2. De door [eiser] onder 3.1 sub 1 gevorderde verklaring voor recht ligt daarmee voor toewijzing gereed en de vorderingen A tot en met D van [gedaagde] voor afwijzing.
4.14.
Het komt erop neer dat de rechtsvoorgangers geen uitvoering hebben gegeven aan de in de leveringsakte van 26 juli 1996 opgenomen overeenkomst tot het vestigen van een erfdienstbaarheid in verband met het gebruik van, wat nu genoemd wordt, strook 1. Hiervan ondervindt [gedaagde] nu nadeel. Niet is echter gebleken dat de verplichtingen van verkopers uit hoofde van de overeenkomst met de CV zijn overgegaan op [eiser] . Evenmin is gebleken sinds wanneer precies de hagen met het pad naar de achteringang van het paviljoen (de kantine) zijn aangelegd, terwijl [gedaagde] zich overigens niet heeft beroepen op de vestiging van een erfdienstbaarheid door verjaring. Een beslissing over de juridische grondslag van het gebruik van strook 1, afgezien van de gestelde eigendomsverkrijging door verjaring, valt buiten het procesdebat tussen partijen. Met het oog op een finale beslechting van hun geschil op dit onderdeel geeft de rechtbank partijen niettemin in overweging alsnog een juridische basis te geven aan het feitelijk gebruik van strook 1 door [gedaagde] en de gebruikers van het tennispark.
verder in conventieAd II. Het (snoei)afval/de composthoop; vordering 3 [eiser]4.15. Met de kadastrale grens als juridische eigendomsgrens staat vast dat het (snoei)afval/de composthoop van het tennispark op perceel [perceel] ligt. De door [eiser] ter zake gestelde inbreuk op zijn eigendomsrecht is daarmee gegeven. Zijn vordering 3 strekkende tot het verwijderen van het inbreukmakende materiaal zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn waarbinnen dit moet zijn verwijderd in redelijkheid wordt bepaald op
een maandna de datum van dit vonnis. [eiser] heeft er belang bij dat ook in de toekomst dit gedeelte van de erfgrens wordt gerespecteerd. Om te voorkomen dat [gedaagde] of de pachter in de toekomst opnieuw inbreuk zal maken op het eigendomsrecht van [eiser] door (snoei)afval op perceel [perceel] te deponeren, zal derhalve ook het mede gevorderde verbod worden toegewezen. De oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van deze beslissing, oordeelt de rechtbank aangewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
vordering 2 [eiser]4.16. In verband met de vaststelling van (de aansprakelijkheid van [gedaagde] voor) voornoemd inbreukmakend handelen kan de door [eiser] ingeroepen bijstand van het Kadaster voor een erfgrensreconstructie niet anders dan redelijk worden geacht. Nu [gedaagde] de hoogte van de daarvan door [eiser] onder 2 opgevoerde kosten (in totaal € 708,-) niet heeft betwist en deze de rechtbank ook niet onredelijk voorkomen, komen deze op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking. De daartoe strekkende vordering 2 van [eiser] zal dan ook worden toegewezen. De door [gedaagde] onder punt 36 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie geplaatste opmerkingen over de gang van zaken bij de erfgrensreconstructie van 24 januari 2020 doet, voor zover al juist, aan het voorgaande niet af. Voor de gestelde eerder, in augustus 2019, gemaakte bindende afspraken aangaande de vergoeding van deze kosten ziet de rechtbank in het licht van de betwisting van [gedaagde] onvoldoende aanknopingspunten.
4.17. De over deze kostenpost gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken eveneens worden toegewezen.
Ad. III. De erfafscheiding; vordering 4 van [eiser]4.18. [eiser] vordert ten slotte de medewerking van [gedaagde] tot het oprichten van een erfafscheiding van twee meter hoog op de juridische eigendomsgrens tussen de grote en de kleine vijver. Artikel 5:48 BW bepaalt in dit verband dat een eigenaar van een erf bevoegd is dit af te sluiten. Bedoelde bevoegdheid bestaat óók ingeval dat het erf belast is met een erfdienstbaarheid, zoals hier aan de orde. Ingevolge artikel 5:49 BW kan ieder van de eigenaren van aangrenzende erven voornoemde medewerking te allen tijde vorderen. Daartoe dient – zoals door [gedaagde] terecht is aangevoerd en door [eiser] gelet op zijn combinatie van vordering 1 en vordering 4 ook lijkt te zijn onderkend – wel de loop van de erfgrens vast te staan. Met de toewijzing van vordering 1 is dit evenwel het geval, zodat het door [gedaagde] gestelde voorbarige karakter van vordering 4 zich niet voordoet. Evenmin is gesteld of gebleken dat een verordening of plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte van de erfafscheiding anders regelt dan door [eiser] voorgestaan en dus aan de uitoefening van de bewuste bevoegdheid in die zin in de weg staat.
4.19.
Een en ander leidt ertoe dat [gedaagde] op deze vordering van [eiser] zal worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan het oprichten van een erfafscheiding tussen de grote en de kleine vijver, met dien verstande dat [eiser] er wel voor moet zorgdragen dat [gedaagde] als eigenaar van het heersend erf (perceel [perceel 2] ) de onbelemmerde toegang behoudt tot het dienend erf (perceel [perceel] ) teneinde de aldaar gelegen erfdienstbaarheid uit te kunnen oefenen. Dit betekent dat de erfafscheiding ter hoogte van de weg tussen de grote en de kleine vijver voorzien moet worden van een toegangshek. De kosten gemoeid met het plaatsen van de erfafscheiding komen overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:49 lid 1 BW (laatste zin) in gelijke delen voor rekening van [eiser] en [gedaagde] .
4.20.
Ondanks de door [gedaagde] bij e-mail van 23 november 2019 (productie XIII eiser) gedane toezegging, dat hij de wens van [eiser] om zijn erf af te sluiten zal respecteren, en zijn opmerking tijdens de mondelinge behandeling dat een erfafscheiding tussen de vijvers wenselijk is, oordeelt de rechtbank gelet op de mate van escalatie van dit burengeschil de oplegging van een dwangsom als stimulans tot nakoming van voornoemde beslissing aangewezen. De gevorderde dwangdom wordt gematigd en gemaximeerd als na te melden.
verder in reconventieAd IV. De (ontsluitingen van de) waterhuishouding; vordering E van [gedaagde]4.21. De bijzondere bepalingen met betrekking tot het nabuurschap, waaronder de bepaling betreffende het in stand houden van de waterhuishouding, zijn niet opgenomen in de akte van levering van het landgoed aan [eiser] . Op grond van artikel 5:39 BW mag de eigenaar niet in een mate of wijze die onrechtmatig is aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen door wijziging in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf. Op deze voet heeft [gedaagde] gevorderd om [eiser] te veroordelen tot het op
eerste verzoek van /namens [gedaagde] verlenen van onmiddellijke medewerking aan - kort gezegd - het in stand houden van de huidige ontsluitingen van de waterhuishouding.
4.22.
De rechtbank ziet onvoldoende feitelijke grondslag voor toewijzing van deze vordering. Op grond van de algemene bepalingen van het burenrecht (in dit geval in het bijzonder artikel 5:37 BW) is [eiser] gehouden ervoor te zorgen dat de waterhuishouding in de sloten/vijvers die behoren tot de percelen van beide partijen in stand wordt gehouden, waaronder ook behoort het instandhouden van de huidige ontsluitingen. Voor zover op zijn perceel gelegen moet hij in dit licht onder meer voorkomen dat deze verstopt raken en het tennispark daardoor te maken krijgt met overstromingen. In de leveringsakte van 26 juli 1996 zijn deze wettelijke verplichtingen ook in afspraken tussen de rechtsvoorgangers verankerd. Tussen partijen is dat laatste niet het geval. Verder is uit niets gebleken dat [eiser] in strijd met artikel 5:39 BW de loop van de waterhuishouding heeft gewijzigd. Evenmin is gebleken dat sprake is of is geweest van zodanige overstromingen van de tennisbanen dat dit door doen of laten van [eiser] in verband met de waterhuishouding van de percelen als onrechtmatige hinder kan worden gekwalificeerd.
4.23.
Los hiervan geldt dat [eiser] ter zitting met de pachter heeft afgesproken dat hij ermee instemt dat de pachter de waterhuishouding reguleert op zijn perceel, in die zin dat het hem is toegestaan om perceel [perceel] te betreden ter uitvoering van de voor de waterhuishouding noodzakelijke handelingen aan de daar aanwezige twee ontsluitingen nadat de pachter schriftelijk - bij voorkeur per WhatsApp - om toestemming heeft verzocht. Daarbij is afgesproken dat dit verzoek uitsluitend dient ter informatie en niet ter beoordeling van de noodzakelijkheid van de regulering.
Ad V. Het bord; vordering F van [gedaagde]4.24. Ten slotte wordt ook vordering F van [gedaagde] afgewezen. Niet gebleken is van enige grond waarop [gedaagde] gerechtigd is om het bord op perceel [perceel] te houden, zodat daarmee sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] . De decennia terug daarvoor gegeven toestemming van de verkopers geeft [gedaagde] dat gestelde plaatsingsrecht niet. De omstandigheden dat de stroom voor de op het bord aanwezige verlichting van perceel [perceel 2] komt en [eiser] geen hinder van het bord zou hebben, maken evenmin dat [eiser] het in zijn ogen ontsierende bord in zijn tuin moet dulden. Op grond van artikel 5:1 BW heeft [eiser] als eigenaar immers het exclusieve recht om perceel [perceel] te gebruiken met uitsluiting van derden, ook al zou [eiser] daardoor niet worden belemmerd in het gebruik dat hij zelf van de zaak wil maken.
ten slotte in conventie en reconventieproceskosten4.25. Nu [gedaagde] zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat
€ 1.519,00 [1] ,
Totaal € 2.558,96

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie5.1. verklaart voor recht dat [eiser] eigenaar is van het perceel kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie A nummer [perceel] overeenkomstig de omvang en afmeting zoals door het Kadaster laatstelijk uitgemeten (veldwerk 562) en aangewezen op 24 januari 2020;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van de erfgrensreconstructie, met informatieverstrekking ten bedrage van in totaal € 708, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag van volledige voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om binnen een maand na betekening van dit vonnis het door of namens hem op (strook 2 van) voornoemd perceel [perceel] gestorte (snoei)afval te verwijderen en zich te onthouden van het opnieuw storten van (snoei)afval daarop, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag(deel) en met een maximum van € 25.000;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om medewerking te verlenen aan het op de kadastrale grens tussen de grote en de kleine vijver en op gezamenlijke kosten oprichten van een erfafscheiding met een maximale hoogte van twee meter en met een mede door [gedaagde] te bedienen toegangshek, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag(deel) en met een maximum van € 25.000;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.558,96;
5.6.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling onder 5.2 tot en met 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021. [2]

Voetnoten

1.Conventie 2 punten x tarief I à € 478,- en reconventie 2 punten x tarief II à € 563,- x
2.type: 1486