ECLI:NL:RBDHA:2021:7039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
09/068093-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde uitvoer van cocaïne en heroïne met een boot vanuit Nederland naar Engeland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij de (verlengde) uitvoer van een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 25 kilo cocaïne en 45 kilo heroïne op 8 maart 2021 te 's-Gravenhage. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoeking onrechtmatig was, en oordeelde dat de TCI-informatie in combinatie met camerabeelden een redelijk vermoeden van schuld opleverde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4,5 jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte en de medeverdachte samen vanuit Engeland naar Nederland waren gevaren met de intentie om drugs uit Nederland te vervoeren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzet had op het uitvoeren van harddrugs uit Nederland en dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel, en legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de LOVS-oriëntatiepunten voor de uitvoer van harddrugs.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/068093-21
Datum uitspraak: 2 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[voornamen verdachte] [verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 18 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.A. Nooijen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te 's-Gravenhage, in elke geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 25 kilo cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 45 kilo heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 maart 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 25 kilo cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 45 kilo heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Op specifieke standpunten van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Aanhouding en doorzoeking
Op camerabeelden was te zien dat de boot ‘[naam boot]’ (hierna: de boot) op 8 maart 2021 de haven van Scheveningen te Den Haag binnenvoer. [2] Op 9 maart 2021 is de verdachte aangehouden op de boot, gelegen in de haven van Scheveningen. [3] S. [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte], of: de medeverdachte) bevond zich op dat moment ook op de boot en is eveneens aangehouden. [4] Vervolgens is op 9 maart 2021 de boot doorzocht en heeft de politie onder meer twee sporttassen met meerdere dichtgetapete pakketten en een kartonnen doos met meerdere dichtgetapete pakketten in beslag genomen. [5]
Onderzoek verdovende middelen
In de kartonnen doos zaten 10 pakketten met een netto inhoud van totaal 10 kilogram.
Elk pakket bestond uit een witte gecomprimeerde (blok)poedersubstantie, vermoedelijk cocaïne. In de eerste sporttas zaten 28 pakketten. Van deze 28 pakketten bestond een deel van de inhoud, totaal 15 pakketten, uit een witte gecomprimeerde bloksubstantie, met een inhoud van totaal 15 kilo, vermoedelijk cocaïne. Het andere deel van de eerste sporttas bestond uit 13 pakketten met een netto inhoud van totaal 13 kilogram. Elk pakket bestond uit een bruine gecomprimeerde poedersubstantie, vermoedelijk heroïne. In de tweede sporttas zaten 32 pakketten met een netto inhoud van totaal 32 kilo. Elk pakket bestond uit bruine gecomprimeerde (blok)substantie, vermoedelijk heroïne. [6] Het netto totaalgewicht van vermoedelijke cocaïne betrof 25 kilo en het netto totaalgewicht van vermoedelijke heroïne betrof 45 kilo. [7] Van de substanties zijn monsters gemaakt die naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zijn verstuurd. [8] Uit dit onderzoek is gebleken dat de witte poeder en brokjes cocaïne bevatten. [9] De bruine poeder en brokjes bevatten heroïne. [10]
Camerabeelden
De verbalisanten hebben de camerabeelden van het toegangshek van de haven waar de boot zich bevond uitgekeken en hebben het volgende gerelateerd. Op 8 maart 2021 om 19.30 uur liep een persoon met een doos onder zijn arm naar de boot. Om 19.37 uur waren twee personen te zien met ieder apart een zwarte sporttas in hun hand. Deze personen liepen in de richting van de boot. [11]
Onderzoek mobiele telefoons
De in beslag genomen telefoons van de verdachte en [medeverdachte] zijn uitgelezen. Tussen de verdachte, aangeduid als ‘[username verdachte]’ en [medeverdachte], aangeduid als ‘Unknown’, zijn de volgende berichten uitgewisseld:
op 2 maart 2021:
Unknown: Boat fixed ready for sea I’m going to take it for test run we might b at work this week end
[username verdachte]: I’ll come with ya bro (…)
Unknown: U come on all jobs bro.
Unknown: The boat will b in the water next week
op 3 maart 2021:
Unknown: we r setting off Saturday mate.
op 5 maart 2021:
[username verdachte]: Ok bro wat time in mom I’ll be ready
op 7 maart 2021:
Unknown: I’m setting off now bro [12]
Voorts is op de telefoon van de verdachte het volgende bericht aangetroffen:
op 6 maart 2021:
[eerste voornaam verdachte] [verdachte]: I’m off t Holland tomoz [13]
Verklaringen van de verdachten
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij op 7 maart 2021, samen met [medeverdachte], met de boot vanuit Great Yarmouth is vertrokken. [14] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [medeverdachte] heeft geholpen om een doos aan boord te brengen. Vervolgens is de verdachte weer naar de poort gegaan en zag hij dat [medeverdachte] twee tassen bij zich had. De verdachte heeft een van de twee tassen aan boord gebracht. [15] Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat ze op dinsdag terug zouden varen. [16] [verdachte heeft] zich bij de politie en de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen.
De beoordeling door de rechtbank
Doorzoeking onrechtmatig?
De raadsman heeft betoogd dat de resultaten van de doorzoeking moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat de doorzoeking onrechtmatig is geweest. Volgens de raadsman is besloten tot de doorzoeking enkel naar aanleiding van TCI-informatie, wat in deze zaak onvoldoende was om tot een redelijk vermoeden van schuld te komen. Uit het dossier blijkt dat de camerabeelden pas later zijn gevorderd en uitgekeken, zodat deze niet aan de beslissing tot doorzoeking ten grondslag kunnen hebben gelegen.
De rechtbank leidt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 63-65 af dat de camerabeelden al vóór de doorzoeking zijn bekeken. Hoewel de processen-verbaal enkele verschrijvingen lijken te bevatten die het lastig maken om het onderzoek naar de camerabeelden precies te dateren, staat vast dat dat de aanhouding van de verdachte werd gelast “op basis van de hiervoor weergegeven bevindingen”. Blijkens de opbouw van het proces-verbaal wordt daarmee onder meer bedoeld hetgeen de politie heeft waargenomen op de camerabeelden. Een andere uitleg acht de rechtbank ook moeilijk voorstelbaar. De TCI-informatie hield immers niet meer in dan dat er in de haven van Scheveningen tegenover een met naam genoemd restaurant “een plezierjacht” zou liggen met aan boord cocaïne. De lezing van de raadsman zou betekenen dat de politie op grond van enkel die informatie wist welke boot werd bedoeld. Dat komt de rechtbank niet aannemelijk voor, aangezien daar blijkens de tekening op pagina 64 vele boten moeten hebben gelegen. De TCI-informatie in samenhang met de camerabeelden leverde een redelijk vermoeden van schuld op. De doorzoeking was dus niet onrechtmatig en de resultaten daarvan kunnen worden gebezigd tot het bewijs. Het verweer van de verdediging, strekkende tot bewijsuitsluiting, wordt dan ook verworpen.
Vaststelling feiten
Uit vorenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. De verdachte en [medeverdachte] zijn samen vanuit Engeland (Great Yarmouth) met een boot naar Nederland gevaren. Blijkens de berichten die zij voorafgaand aan de overtocht onderling hebben uitgewisseld, is eerder die week een testvaart met de boot gemaakt waarna zij de oversteek naar Nederland zouden gaan maken. [medeverdachte] heeft het daarbij over werk, getuige de berichten “we might b at work this week end” en “U come on all jobs bro”. De verdachte heeft hierop aangegeven dat hij met [medeverdachte] meegaat (“I’ll come with ya bro”). Er is meerdere keren over de boottocht gesproken. In Nederland hebben zij maandagavond 8 maart 2021 aangelegd in de haven van Scheveningen, met de bedoeling om dinsdag weer terug te varen. Minder dan een uur na binnenkomst in de haven van Scheveningen zijn er door de verdachte en [medeverdachte] twee tassen en een doos aan boord gebracht. Kort daarop is de boot doorzocht. In de tassen en doos bleek cocaïne en heroïne te zitten. Aan boord bevonden zich de verdachte en [medeverdachte].
Wetenschap en opzet verdachte
De rechtbank leidt uit de berichten op de telefoons af dat de testvaart ertoe diende om te bekijken of de boot –na een eerdere reparatie – de overtocht naar Nederland aan zou kunnen. Nu wordt gesproken over werk (“work” en “jobs”) ging het bij de oversteek naar Nederland kennelijk niet om een pleziertochtje; direct na aankomst is in de haven van Scheveningen een grote hoeveelheid harddrugs aan boord gebracht en de bedoeling was dat de boot de volgende dag weer naar Engeland zou vertrekken.
De rechtbank leidt uit dit alles af dat ‘the job’ eruit bestond dat de verdachten met de boot drugs uit Nederland zouden overvaren naar Engeland. De vertrouwelijkheid die spreekt uit de berichtenwisseling tussen de verdachten maakt het uiterst onwaarschijnlijk dat de verdachte geen kennis zou hebben gehad van de inhoud van ‘the job’. Gelet op deze correspondentie tussen de verdachten voorafgaand aan de overtocht, houdt de rechtbank het er dan ook voor dat de verdachte, evenals [medeverdachte], daarvan op de hoogte was. Gezien het feit dat de harddrugs diezelfde avond direct na aankomst aan boord zijn gebracht, dat de verdachte daarover geen vragen heeft gesteld (terwijl de doos en de sporttassen waren dichtgetapet) en dat de verdachten het voornemen hadden om de volgende dag terug te varen naar Engeland, kan het redelijkerwijs niet anders dan dat dit ‘the job’ was: het ophalen met de boot van drugs uit Nederland.
Enig ander doel van de boottocht is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft hierover diverse verklaringen afgelegd, die onderling afwijken. Verdachte verklaarde dat hij dacht dat er een testvaart werd gemaakt, dat hij dacht dat het om een pleziertochtje ging, dat hij dacht dat er gevist zou gaan worden en dat hij dacht dat er (daarbij) alcohol en sigaretten werden opgehaald. Hij heeft ook verklaard dat hij bij vertrek niet wist dat de tocht naar Nederland ging en – aanvankelijk, bij de rechter-commissaris op 12 maart 2021 – dat hij niets op de boot heeft geladen. Dit alles is niet aannemelijk geworden en wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Zo blijkt uit het bericht “I’m off to Holland” dat de verdachte er van tevoren wel degelijk van op de hoogte was dat de boottocht naar Nederland ging. Kennelijk heeft de verdachte met zijn verklaringen zijn wetenschap van het werkelijke doel van de tocht willen verhullen en heeft hij willen verbergen dat hij wist dat er met de boot een klus (“work”) in Nederland zou worden geklaard.
De conclusie is dat de verdachte opzet had op het uitvoeren van harddrugs uit Nederland.
Hoeveelheid cocaïne en heroïne
De politie heeft vastgesteld dat de aangetroffen partij harddrugs bestond uit (vermoedelijk) 25 kilo cocaïne en 45 kilo heroïne. Van deze partij zijn monsters afgenomen en naar het NFI verstuurd. Uit het onderzoek van het NFI bleek dat het witte poeder cocaïne bevatte en het bruine poeder heroïne. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de partij bestond uit 25 kilo (van een materiaal bevattende) cocaïne en 45 kilo (van een materiaal bevattende) heroïne.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij geldt dat de exacte rol van elke betrokkene afzonderlijk niet vast hoeft komen te staan.
De rechtbank leidt uit de hierboven aangehaalde berichten eveneens af dat aan de actie een gezamenlijk plan ten grondslag lag. Zowel de verdachte als [medeverdachte] heeft een rol van betekenis gespeeld bij de uitvoering: zij zijn samen overgevaren en beiden hebben drugs aan boord gebracht. De rechtbank acht medeplegen bewezen.
Conclusie
Zoals hierboven is overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat het plan van de verdachte was om samen met [medeverdachte] de drugs naar Engeland te vervoeren. Het betrof handelingen die op het verdere vervoer waren gericht. De rechtbank beschouwt het handelen van verdachte en zijn medeverdachte als het “buiten het grondgebied van Nederland brengen” van de cocaïne en heroïne, als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. Artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet bepaalt immers dat daaronder is begrepen het op een naar het buitenland bestemd vaartuig aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 8 maart 2021 te ’s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht 25 kilo van een materiaal bevattende cocaïne en 45 kilo van een materiaal bevattende heroïne.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne. Het was de bedoeling om deze partij harddrugs uit te voeren naar Engeland, maar door tijdig ingrijpen van de politie is dat voorkomen.
Het gebruik van harddrugs is schadelijk voor de volksgezondheid. De aangetroffen hoeveelheden waren van dien aard, dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit, van lichte criminaliteit door drugsgebruikers tot zware, ondermijnende criminaliteit, zoals ernstige geweldsdelicten in het criminele circuit. Bovendien tast dit het financiële verkeer aan door het met de handel in verdovende middelen gepaard gaande witwassen van drugsgelden. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten klaarblijkelijk enkel laten leiden door financieel gewin, kennelijk zonder zich te bekommeren om de gezondheidsrisico’s voor anderen, en heeft daarmee niet alleen een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van de handel in harddrugs maar heeft daarvan ook zelf deel uitgemaakt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 juni 2021 op naam van verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het resultaat van een bevraging van het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 16 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor drugsgerelateerde feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf mede in aanmerking genomen de LOVS-oriëntatiepunten. Volgens genoemde oriëntatiepunten geldt voor de uitvoer van harddrugs van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram als uitgangspunt voor de op te leggen straf een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden.
De rechtbank zal, net als de officier van justitie, rekening houden met de rol die de verdachte heeft gespeeld. Het is de rechtbank bekend dat de koerier in het algemeen niet de persoon is die de grote winst van een dergelijk transport opstrijkt, maar wel degene is die een aanmerkelijke kans loopt om betrapt te worden. De rechtbank heeft maar in beperkte mate zicht op de onderlinge rolverdeling met de medeverdachte. Uit de processtukken lijkt te volgen dat de verdachte een beperktere rol heeft gehad dan de medeverdachte (het ging om de boot van de medeverdachte en de medeverdachte onderhield het contact met de leverancier). Daar staat echter tegenover dat de verdachte – in tegenstelling tot de medeverdachte, zoals blijkt uit het ook vandaag gewezen vonnis (parketnummer 09/068109-21) in de zaak van de medeverdachte – geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Het in beslag genomen voorwerp

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het in beslag genomen voorwerp (namelijk de boot) verbeurd moet worden verklaard omdat niet kan worden vastgesteld aan wie het voorwerp toebehoort, subsidiair omdat het voorwerp niet aan de verdachte toebehoort.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Met behulp van de boot is het bewezen verklaarde feit begaan. De verdachte ontkent dat de boot van hem is. Uit de berichtenwisseling blijkt dat [medeverdachte] de persoon is die zich over de boot ontfermt. [medeverdachte] wordt door de verdachte de kapitein (“captain”) genoemd en komt naar voren als de persoon die het, als het gaat om de boot, voor het zeggen heeft. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat een derde de eigenaar is, neemt de rechtbank aan dat de boot aan [medeverdachte] toebehoort. Tussen de verdachte en [medeverdachte] lijkt hierover ook geen enkele discussie te bestaan.
[medeverdachte] wist als medepleger dat de boot werd gebruikt voor de uitvoer van harddrugs. De boot kan en zal op grond van artikel 33a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht verbeurd worden verklaard.
Ingevolge artikel 33c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kent de rechter een vergoeding of een geldelijke tegemoetkoming toe indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, door die verbeurdverklaring onevenredig zou worden getroffen. Op grond van artikel 33c, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter aan wie het bedrag van de vergoeding of de tegemoetkoming wordt uitbetaald.
De waarde van de boot is niet vastgesteld. Het is aannemelijk dat de boot een aanzienlijke waarde heeft. De rechtbank zal, om te voorkomen dat [medeverdachte] onevenredig zou worden getroffen door de verbeurdverklaring, bepalen dat het bedrag dat de boot meer opbrengt dan € 5.000,- aan [medeverdachte] als vergoeding wordt uitbetaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 33c en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4(
vier)
jaren en 6 (zes) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten:
1 STK Boot, [gegevens boot];
bepaalt dat indien het voorwerp bij verkoop meer oplevert dan € 5.000,-, de meeropbrengst zal worden uitbetaald aan de rechthebbende, S. [medeverdachte].
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.A. Sturm, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. I.L. Blonk-van Groningen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. van Beelen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021066573, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den-Haag-West met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 249).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2021, p. 13.
3.Proces-verbaal van aanhouding [voorletters verdachte]. [verdachte] d.d. 9 maart 2021, p. 66.
4.Proces-verbaal van aanhouding S. [medeverdachte] d.d. 9 maart 2021, p. 86.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2021, p. 29-30.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2021, p. 57-59.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2021, p. 62.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2021, p. 133-135.
9.Geschriften, te weten rapporten van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 15 maart 2021, p. 137-146.
10.Geschriften, te weten rapporten van het Nederlands Forensisch instituut d.d. 15 maart 2021, p. 137-147-161.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2021, p. 115-124.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 mei 2021, p. 198-199.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 april 2021, p. 208.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [voorletters verdachte]. [verdachte] d.d. 30 april 2021, p. 203.
15.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 18 juni 2021.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [voorletters verdachte]. [verdachte] bij de rechter-commissaris d.d. 12 maart 2021.