ECLI:NL:RBDHA:2021:7036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
Awb 21/525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende eigen bijdrage asielzoekers

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Iraanse asielzoeker. De verzoeker had een dwangsom ontvangen omdat er te laat op zijn aanvraag was beslist. De verweerder, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), stelde dat de verzoeker op grond van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (Reba) een eigen bijdrage van € 5.116,67 verschuldigd was. De verzoeker betoogde dat de dwangsom in feite een immateriële schadevergoeding was en daarom niet tot zijn middelen gerekend kon worden volgens de Reba.

De voorzieningenrechter overwoog dat het betoog van de verzoeker, gelet op de omstandigheden van de zaak, een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van de verzoeker uitviel, aangezien het om een aanzienlijk bedrag aan eigen bijdrage ging en de verzoeker voldoende had onderbouwd dat het bestreden besluit ingrijpende gevolgen voor hem had. De voorzieningenrechter besloot daarom om de werking van het bestreden besluit te schorsen totdat op het beroep was beslist.

Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 738,- die de verzoeker redelijkerwijs had moeten maken in verband met de behandeling van zijn verzoek. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/525
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer [nummer] verzoeker,
(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2020 heeft verweerder op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (RvA), bezien in samenhang met de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (Reba), bepaald dat eiser voor de peilmaand mei 2020 een vergoeding van kosten voor de opvang (eigen bijdrage) van € 5.116,67 dient te betalen.
Verzoeker heeft tegen dit bestreden besluit op 26 januari 2021 beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter op diezelfde datum verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 23 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het eerdere besluit van 30 december 2020 vervangen en opnieuw bepaald dat eiser voor de peilmaand mei 2020 een vergoeding van kosten voor de opvang (eigen bijdrage) van
€ 5.116,67 dient te betalen.
Het beroep van 26 januari 2021 wordt geacht thans (mede) te zijn gericht tegen laatstgenoemd besluit van 23 februari 2021.
Op 5 juli 2021 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht het verzoek om een voorlopige voorziening versneld toe te wijzen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Het verzoek om de voorlopige voorziening versneld toe te wijzen heeft verzoeker gedaan nadat incassobureau Flanderijn - dat door het COa is ingeschakeld ten behoeve van de invordering van de eigen bijdrage - aan verzoeker kenbaar heeft gemaakt dat hij uiterlijk
6 juli 2021 de vordering, te weten thans een bedrag van € 5.798,57, dient te voldoen.
3. Verweerder stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat het verzoek van eiser moet worden afgewezen. Gebleken is dat aan eiser een dwangsom is toegekend van € 13.900,- in verband met het niet-tijdig beslissen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in een verblijfsprocedure. Daarmee beschikt eiser over vermogen, waardoor hij op grond van de Reba een eigen bijdrage is verschuldigd. Het bestreden besluit moet dan ook juist worden geacht.
4.
Verzoeker stelt – kort samengevat – het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Daartoe verwijst hij naar de gronden van beroep, waarin hij onder meer aanvoert dat de aan hem toegekende dwangsom in feite gelijkgesteld dient te worden met een immateriële schadevergoeding, welke op grond van artikel 5, tweede lid, onder d, van de Reba niet tot middelen wordt gerekend. Deze kan daarom op grond van artikel 7, tweede lid, onder e, van de Reba niet tot het vermogen van de asielverzoeker worden gerekend.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan dit betoog van verzoeker, gelet ook op wat verzoeker voor het overige heeft aangevoerd, een redelijke kans van slagen voorshands niet worden ontzegd. Nu het hier om een voor verzoeker aanzienlijk bedrag aan eigen bijdrage gaat en hij voldoende heeft onderbouwd dat dit besluit voor hem ingrijpend is, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen in afwachting van de behandeling van zijn beroep zwaarder dient te wegen dan het belang van verweerder. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet is gebleken dat het schorsen van de werking van het bestreden besluit voor verweerder een ingrijpende impact heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt dan ook toegewezen.
5.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van zijn verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat de werking van het bestreden besluit wordt geschorst tot op het beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 738,-, te voldoen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.J.P. Kambeel, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier de voorzieningenrechter is niet in staat deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.