ECLI:NL:RBDHA:2021:7035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
Awb 20/9326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht afwijzen van visumaanvraag en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Pakistaanse eiseres die een aanvraag had ingediend voor een faciliterend visum. De eiseres had eerder een visum voor kort verblijf gekregen, maar haar recente aanvraag werd door de verweerder afgewezen op basis van de Richtlijn 2004/38/EG. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag ten onrechte als een aanvraag voor een faciliterend visum was aangemerkt, terwijl de eiseres daadwerkelijk een aanvraag voor een visum kort verblijf wilde indienen. De rechtbank stelde vast dat de eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om de verschuldigde leges te betalen, wat in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor de Staatssecretaris opnieuw moest beslissen op de aanvraag van de eiseres. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres, die op € 2.244,-- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9326

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],
geboren op [geboortedatum],
van Pakistaanse nationaliteit,
V-nummer [nummer], eiseres,
gemachtigde: mr. F. Jansen.
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een faciliterend visum op grond van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (de Richtlijn) afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2021. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens is verschenen de nicht van eiseres, [N]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres heeft eerder een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend. Aan eiseres is op 2 september 2008 een visum voor kort verblijf toegekend voor een periode van 90 dagen voor verblijf bij haar zus [Z]. Eiseres heeft nu een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar nicht [N] en de partner van deze nicht, [referent] (referent).
Standpunt van verweerder
Voor zover van belang heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag van eiseres, anders dan zij wenst, niet als een visumaanvraag voor familiebezoek op grond van de Verordening (EG) nummer 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009, tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) kan worden behandeld omdat er geen leges zijn betaald.
Standpunt van eiseres
3. Eiseres heeft aangevoerd dat uit de aanvraag niet blijkt dat er een beroep op de Richtlijn is gedaan. Niet valt uit te sluiten dat de ambassade in Pakistan eigenhandig de aanvraag ten onrechte heeft gekwalificeerd als inreisvisum krachtens de Richtlijn. Eiseres heeft een aanvraag op grond van de Visumcode willen indienen. Door het niet betalen van leges aan eiseres tegen te werpen, handelt verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze handelswijze getuigt van excessief formalisme. Verweerder had contact moeten opnemen met eiseres met de mededeling dat met het alsnog betalen van leges het bezwaarschrift inhoudelijk beoordeeld zou worden. Er is eiseres door zo te handelen een effectief rechtsmiddel ontnomen.
Geschil
4. In geschil is de vraag of verweerder het bezwaarschrift terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en daarmee samenhangend de vraag of verweerder de aanvraag van eiseres had moeten aanmerken als een visumaanvraag op grond van de Visumcode, of als een aanvraag tot het verlenen van een faciliterend visum op grond van de Richtlijn.
Uit het primaire besluit volgt dat verweerder de aanvraag van eiseres van 13 februari 2020 heeft aangemerkt als een aanvraag om afgifte van een faciliterend visum op grond van de Richtlijn. In bezwaar heeft de gemachtigde namens eiseres aangevoerd dat niet beoogd is een beroep te doen op de Richtlijn, maar enkel een aanvraag is ingediend voor een visum kort verblijf met als doel familiebezoek. In reactie hierop stelt verweerder in het bestreden besluit dat de aanvraag niet als zijnde een visumaanvraag voor familiebezoek op grond van de Visumcode kan worden behandeld, omdat er geen leges zijn betaald bij de aanvraag. Mede daarom is het niet mogelijk om het bezwaarschrift inhoudelijk te heroverwegen op grond van de visumvoorwaarden van de Visumcode. Er is geen sprake van een procesbelang voor een inhoudelijke beoordeling van de bezwaarprocedure. Om deze reden heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Overwegingen rechtbank
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder baseert het oordeel dat eiseres een aanvraag voor een faciliterend visum op grond van de Richtlijn heeft ingediend op de ingevulde “Visa facilitation checklist for familiy members of EU/EEA or Swiss nationals (Directive 2004/38/EC)” (checklist). Ter zitting heeft de nicht van eiseres aangegeven dat deze checklist door een medewerker van de ambassade is ingevuld en dat de zoon van eiseres op de ambassade alleen het aanvraagformulier voor eiseres heeft ingevuld. Verweerder heeft in reactie hierop gezegd dat de exacte werkwijze van de ambassade in dit soort situaties niet bekend is, maar dat bij een aanvraag om een Schengenvisum normaliter de checklist wordt ingevuld door degene die de aanvraag doet.
De rechtbank stelt vast dat op grond van het voorgaande onduidelijk is wie de checklist heeft ingevuld. Op de checklist zelf is verder ook geen naam of handtekening vermeld. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat niet deze checklist, maar de aanvraag leidend is. Op het aanvraagformulier staat “Application for Schengen visa”. Hieruit blijkt dus niet dat een aanvraag is ingediend voor een faciliterend visum op grond van de Richtlijn. Bovendien staat op het formulier, zoals eiseres terecht in bezwaar heeft aangevoerd, “Family members of EU, EEA or CH citizens shall not fill in fields no. 21, 22, 30, 31 and 32”. Eiseres heeft de punten 21, 30 en 32 wel ingevuld, wat suggereert dat eiseres niet beoogt een dergelijke aanvraag op grond van de Richtlijn in te dienen. Uit de ingevulde vragenlijst behorend bij de visumaanvraag (productie 12 bij de gronden van bezwaar van 24 juli 2020, punt 7: “gegevens over het bezoek aan Nederland”) volgt duidelijk dat het doel van de gedane aanvraag familiebezoek is.
6. Op grond van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres ten onrechte als faciliterend visum op grond van de Richtlijn heeft aangemerkt en als zodanig heeft behandeld, terwijl eiseres beoogde een aanvraag in te dienen op grond van de Visumcode. Dit betekent dat het primaire besluit onjuist is, nu hierin is beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een faciliterend visum op grond van de Richtlijn en niet of eiseres in aanmerking komt voor een visum op grond van de Visumcode.
Niet in geschil is dat voor een faciliterend visum op grond van de Richtlijn geen leges zijn verschuldigd en voor een visum kort verblijf op grond van de Visumcode wel. Eiseres heeft geen leges betaald. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat het aanmerken van de aanvraag als aanvraag voor een visum op grond van de Visumcode niet had geleid tot procesbelang in bezwaar, omdat er geen leges zijn betaald, volgt de rechtbank verweerder hierin niet. Uit de voorliggende stukken blijkt niet dat eiseres in de gelegenheid is gesteld de verschuldigde leges te betalen. Sterker nog, nu verweerder de aanvraag heeft aangemerkt als een faciliterend visum op grond van de Richtlijn en voor een dergelijke aanvraag geen leges verschuldigd zijn, is het ook niet aannemelijk gemaakt dat eiseres die gelegenheid heeft gehad noch dat zij op betaling van leges zou zijn gewezen op de ambassade. Onder deze specifieke omstandigheden is het onevenredig om aan eiseres tegen te werpen dat de leges niet zijn betaald. Een dergelijke misvatting mag niet in redelijkheid voor rekening van eiseres komen.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is. De rechtbank vernietigt dan ook het bestreden besluit en herroept ook het primaire besluit, waardoor verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag visum kort verblijf op grond van de Visumcode.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,-- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en draagt verweerder op om opnieuw te beslissen op de aanvraag voor een visum kort verblijf op grond van de Visumcode;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.244,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Ham-Kolk, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.