ECLI:NL:RBDHA:2021:7034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
8 juli 2021
Zaaknummer
09/842100-19 en 09/842554-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen van harddrugs met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 2 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen van harddrugs, specifiek cocaïne en MDMA, gedurende een lange periode. De verdachte, geboren op een onbekende datum en momenteel gedetineerd in Alphen aan den Rijn, werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in verdovende middelen van 6 december 2017 tot en met 23 april 2019. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld, waaronder observaties door de politie en verklaringen van medeverdachten. De verdachte heeft gedeeltelijk bekend, maar betwist dat de handel zo lang heeft geduurd als hem verweten werd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de handel in cocaïne en MDMA, maar sprak de verdachte vrij van een tweede aanklacht met betrekking tot een afzonderlijke verkoop van cocaïne op 7 oktober 2020, wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering, onthouding van harddrugsgebruik, en deelname aan een gedragsinterventie gericht op verslaving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn schulden en middelengebruik. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de rechters A.M. Boogers, J. Montijn en J. Snoeijer, en griffier L.C. Siebrand.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/842100-19 en 09/842554-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 2 juli 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[voornaam verdachte] [verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 juli 2019, 1 oktober 2019,
3 november 2020, 19 januari 2021, 13 april 2021 (alle pro forma) en 18 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G.M. Rijkhoff naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 18 juni 2021 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 09/842100-19 (hierna: feit 1)
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2017 tot en met 23 april 2019 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of een hoeveelheid xtc pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
ten aanzien van parketnummer 09/842554-20 (hierna: feit 2)
hij op of omstreeks 7 oktober 2020 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsoverwegingen

3.1.
Inleiding
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en MDMA in de periode van 6 december 2017 tot en met 23 april 2019 (feit 1) en dat hij ook cocaïne heeft verhandeld – zij het alleen – op 7 oktober 2020 (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van zowel feit 1 als feit 2 te komen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdachte bekend dat hij in cocaïne en MDMA heeft gehandeld. Hij heeft evenwel betwist dat de handel zo lang heeft geduurd als hem verweten wordt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1: medeplegen van de handel in cocaïne en MDMA van 6 december 2017 tot en met 23 april 2019
De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld in cocaïne en MDMA in de periode die begint rond de jaarwisseling 2018/2019 en eindigt met zijn aanhouding op 23 april 2019. Hij werkte in die periode als koerier voor de centrale deallijn ‘ [bestandsnaam] ’. [2]
De verdachte is op 23 april 2019 aangehouden op verdenking van het medeplegen van handel in verdovende middelen. Op dat moment reed hij in een witte Seat Leon met kenteken [kenteken] (hierna: de witte Seat). [3] Eerder op die dag was de verdachte geobserveerd door de politie. De politie zag dat de witte Seat om 15:34 uur op de [adres] in Rijswijk stopte, dat er een onbekende man als bijrijder instapte, dat de witte Seat een stukje verder reed en dat de onbekende man vervolgens weer uitstapte. Om 16:01 uur herhaalde dit zich op de [adres] in Rijswijk, en om 16:28 uur opnieuw, ditmaal op de [adres] in Den Haag. [4] De man die op de [adres] in- en uitstapte is kort daarop aangehouden en verhoord. [5] Deze man heeft verklaard dat hij twee gram cocaïne had gekocht van de verdachte. [6]
De witte Seat is door de politie doorzocht. Nadat het bedieningspaneel van het middenconsole was verwijderd, trof de politie in de ruimte onder het paneel twee gripzakken en een papierenbeker met geld aan. Eén van de twee gripzakken bevatte meerdere ponypacks, de andere blauwe driehoekige tabletten. [7] De gripzakken zijn inbeslaggenomen en de inhoud daarvan is nader onderzocht door het NFI. Het bleek om cocaïne en MDMA te gaan. [8]
Bij de aanhouding van de verdachte op die laatstgenoemde datum is in de witte Seat onder andere een goudkleurige Samsung Galaxy telefoon aangetroffen met het nummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 2] ). [9] Over dat telefoonnummer heeft de verdachte verklaard dat het een zogenoemd koeriersnummer is; op dit telefoonnummer ontving hij van (niet nader genoemde) anderen per SMS het telefoonnummer van degene die drugs wilde afnemen, waarna hij die afnemer belde om een plaats af te spreken voor het afleveren van de drugs.
Deze verklaring bevestigt de conclusie van de politie dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] een koeriersnummer betreft, gebruikt door de verdachte in de periode van 28 maart 2019 tot en met 8 april 2019. Die conclusie is gebaseerd op de omstandigheid dat er vanaf 28 maart 2019 in totaal 615 Sms-berichten naar dit nummer zijn gestuurd, afkomstig van nummers die worden toegeschreven aan twee medeverdachten. [10] Uit een steekproef is gebleken dat vier tegencontacten van nummer [telefoonnummer 2] eerder contact hadden gehad met het centrale nummer van de deallijn ‘ [bestandsnaam] ’. [11]
De conclusie dat het de verdachte was die het nummer [telefoonnummer 2] gebruikte, baseert de politie op de omstandigheid dat het nummer [telefoonnummer 2] veelvuldig twee zendmasten aanstraalde in de buurt van het woonadres van de verdachte en van het adres van diens ouders, adressen die beide binnen het bereik van die zendmasten vallen. [12]
De verdachte heeft verklaard niet meer te weten welke telefoon of welk nummer hij heeft gebruikt als koeriersnummer voordat hij het nummer [telefoonnummer 2] in gebruik nam. Volgens de politie was het hieraan voorafgaande koeriersnummer [telefoonnummer 2] (hierna: nummer
[telefoonnummer 2] ) in gebruik vanaf 21 december 2018 tot en met 28 maart 2019. Ook ten aanzien van dit nummer baseert de politie de conclusie dat het om een koeriersnummer gaat – kort gezegd – op de hoeveelheid ontvangen Sms-berichten en een steekproefsgewijs onderzoek naar het belpatroon van enkele tegencontacten, waaruit bleek dat die tegencontacten eerder steeds de centrale deallijn hadden gebeld. [13]
De conclusie dat het de verdachte was die het nummer [telefoonnummer 2] gebruikte, baseert de politie op de omstandigheid dat het nummer [telefoonnummer 2] veelvuldig twee zendmasten aanstraalde in de buurt van het woonadres van de verdachte en van het adres van diens ouders, adressen die beide binnen het bereik van die zendmasten vallen. [14]
Op grond van deze bevindingen, die goeddeels overeenkomen met de verklaring van de verdachte dat hij rond de jaarwisseling 2019/2020 in drugs handelde, komt de rechtbank tot het oordeel dat ook het nummer [telefoonnummer 2] sinds 21 december 2018 bij de verdachte in gebruik was als koeriersnummer.
De vraag is of de verdachte ook in de daaraan voorafgaande periode in drugs handelde, zoals hem wordt verweten. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Uit het onderzoek van de politie komt naar voren dat er in de periode van 6 december 2017 tot en met 16 januari 2018 en in de periode van 7 februari 2018 tot en met 5 april 2018 twee koeriersnummers actief waren: [telefoonnummer 2] (hierna: nummer [telefoonnummer 2] ) respectievelijk [telefoonnummer 2] (hierna: nummer [telefoonnummer 2] ). Dat dit koeriersnummers waren baseert de politie – ook hier – op de ontvangst van vele honderden Sms-berichten op die nummers, en belpatronen van enkele tegencontacten van de twee nummers; deze tegencontacten belden eerder steeds de centrale deallijn ‘ [bestandsnaam] ’. [15]
Dat de nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 2] bij de verdachte in gebruik waren baseert de politie op de omstandigheid dat deze nummers in de onderzochte periode twee zendmasten het meest aanstraalden die gelegen waren nabij het woonadres van de verdachte en het adres van zijn ouders. [16]
Verder is gebleken dat er in een gesprek via WhatsApp op 5 oktober 2018 tussen twee medeverdachten, die er beiden van verdacht worden een leidende rol gespeeld te hebben in de deallijn ‘ [bestandsnaam] ’, wordt gesproken over klachten over ‘ [verdachte] ’ en dat deze [verdachte] personen – de politie vermoedt: afnemers – ver laat lopen en hen ‘een grote bek geeft’. De ene gespreksdeelnemer merkt op dat ‘als je niet [..] deze dingen wil doen dan moet je opkankeren’, waarop de ander zegt dat hij het ‘em al vaker heb gezegd’. [17]
Daarnaast blijkt uit onderzoek dat de witte Seat waarin de verdachte werd aangehouden op 23 april 2019, en die voorzien was van een speciale ruimte kennelijk bedoeld voor het verstoppen van drugs en geld, al sinds 15 juni 2018 op naam stond van de verdachte. [18]
Gelet op al deze bevindingen, tezamen genomen en in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich ook al vóór de jaarwisseling 2019/2020 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in cocaïne en MDMA en wel vanaf 6 december 2017.
Anders dan door de verdediging is bepleit, kan er wel degelijk bewijswaarde worden gehecht aan de omstandigheid dat de hiervoor genoemde koeriersnummers veelvuldig zendmasten in de buurt van het woonadres van de verdachte en het adres van zijn ouders aanstraalden. Het gaat immers om twee zendmasten binnen welk bereik twee verschillende aan de verdachte persoonlijk gerelateerde adressen vallen, en die bovendien enkele kilometers van elkaar zijn verwijderd. Daarenboven zijn de zendmasten die het meest worden aangestraald door de nummers [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 2] dezelfde als de zendmasten die veelvuldig worden aangestraald door het nummer [telefoonnummer 2] , een nummer waarvan verdachte heeft bekend dat het bij hem als koeriersnummer in gebruik was. Dat een ander dan de verdachte de nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 2] in gebruik had, zoals door de verdachte is geopperd, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Feit 2: handel in cocaïne op 7 oktober 2020
De rechtbank is van oordeel dat er voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet vastgesteld kan worden dat de inhoud van een aan een derde verstrekte wikkel cocaïne bevatte. De inhoud van deze wikkel is niet nader onderzocht, terwijl evenmin op grond van andere bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat het om cocaïne ging.
Gelet hierop kan hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de rechtmatigheid van de observatie van het voertuig waarin de verdachte ten tijde van zijn aanhouding reed onbesproken blijven.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 6 december 2017 tot en met 23 april 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen meermalen, (telkens) opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid xtc pillen, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - rekening houdend met een overschrijding van de redelijke termijn - wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 459 dagen met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die past bij een dealperiode van vier maanden. Subsidiair heeft zij verzocht om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel met daarbij een voorwaardelijk strafdeel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich gedurende een niet aaneengesloten periode van zestien maanden schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs, hetgeen volgens een professionele standaard en in georganiseerd verband geschiedde. Zo maakte de verdachte gebruik van een voertuig met een verborgen ruimte waarin de verdovende middelen en opbrengsten van de handel in harddrugs werden opgeslagen. Het handelen in harddrugs vond daardoor onopvallend en buiten het zicht van politie en justitie plaats. De verdachte heeft verklaard dat hij dealde in harddrugs omdat hij schulden had, mede ontstaan door zijn eigen harddrugsgebruik. De verdachte wist dus als geen ander waartoe het gebruik van harddrugs kan leiden, maar dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden anderen in hun behoefte te voorzien. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij dit feit gedurende een langere periode heeft gepleegd. Daaraan is slechts een einde gekomen doordat hij door de politie werd aangehouden.
De rechtbank acht voor dergelijk handelen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. Wat betreft de hoogte van die gevangenisstraf houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Deze gaan bij het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs, door een alleen opererende dader, vanuit een pand of op straat gedurende zes tot twaalf maanden uit van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. In dit geval is strafverzwarend dat het hier gaat om de handel in cocaïne en MDMA in georganiseerd verband en op professionele wijze, waarbij de verdachte gedurende een langere periode betrokken is geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat de verdachte onnodig lang heeft moeten wachten op de behandeling van zijn zaak en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De verdachte is immers aangehouden op 23 april 2019, terwijl in zijn zaak einduitspraak zal worden gedaan op 2 juli 2021.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 18 januari 2021, waaruit volgt dat de kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. Dit komt volgens de reclassering voort uit onstabiele persoonlijke omstandigheden zoals middelengebruik, gebrek aan sociale contacten, dagbesteding en financiën. De reclassering adviseert een straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden gericht op voornoemde probleemgebieden. De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering en acht het noodzakelijk om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen zodat aan dit voorwaardelijk deel bijzondere voorwaarden verbonden kunnen worden. De rechtbank acht de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname die verbonden is aan de ambulante behandeling evenwel niet noodzakelijk, omdat uit het reclasseringsrapport en ter terechtzitting niet is gebleken van dermate problematisch middelengebruik dat een dergelijke opname gerechtvaardigd is.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, met uitzondering van de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname. De rechtbank ziet, ondanks dat dit door de officier van justitie is geëist, onvoldoende aanleiding om hier een proeftijd van drie jaar aan te verbinden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verbeurdverklaring van het onder 4 genoemde goed op de beslaglijst en onttrekking aan het verkeer van de onder 5, 6 en 7 genoemde goederen. De overige op de beslaglijst genoemde goederen (1, 2, 3 en 10) zijn blijkens het onderzoek ter terechtzitting reeds geretourneerd aan de verdachte. Met betrekking tot het geldbedrag van € 196,50 dat onder beslag is genomen in de zaak met parketnummer: 09/842554-20, heeft de officier van justitie geconcludeerd tot teruggave aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om het geldbedrag van € 196,50 aan de verdachte te retourneren. De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de overige in beslag genomen goederen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 4 genoemde goed op de beslaglijst, te weten een mobiele telefoon, is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde feit van handel in verdovende middelen met behulp van dit goed is begaan en de rechtbank zal om die reden dit goed verbeurd verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst genoemde goederen onder 5, 6 en 7, te weten verdovende middelen en toebehoren van verdovende middelen, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer nu dit goederen betreffen waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd met de wet is. De rechtbank zal deze goederen dan ook onttrekken aan het verkeer.
Tot slot zal de rechtbank beslissen tot teruggave aan de verdachte van het geldbedrag van
€ 196,50, nu de verdachte voor het feit waarvoor dit geldbedrag in beslag is genomen, zal worden vrijgesproken.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit onder parketnummer 09/842554-20 heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit onder parketnummer 09/842100-19 heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
één maand, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag en huisbezoeken accepteert op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoud van het gebruik van harddrugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van De Waag of een soortgelijke hulpverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven en zich te houden aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener of zorginstelling geeft voor de behandeling;
- actief deelneemt aan een gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, waarbij de reclassering bepaalt of dit geïndiceerd is en welke training passend is en waarbij betrokken zich zal houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
-zich naar vermogen inzet voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding en/of opleiding en inzage geeft in zijn financiën en indien nodig meewerkt aan een passend financieel begeleidingstraject;
- openheid van zaken geeft over het aangaan en onderhouden van relaties en toestemming verleent tot een passende contactopname met referenten en relaties;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de inbeslaggenomen goederen;
Verbeurdverklaring van het onder 4 genoemde goed op de beslaglijst, te weten:
4. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: goud SAMSUNG
Onttrekking aan het verkeer van de onder 5 ,6 en 7 genoemde goederen op de beslaglijst, te weten:
5. 1.00 STK Verdovende Middelen, 1 zak met blauwe driehoekige pillen.
6. 1.00 STK Verdovende Middelen, 1 plastic zak met ponypacks
7. 1.00 STK Zak plastic zakjes met 4 blauwe pillen
Teruggave van het geldbedrag van € 196,50 zoals in beslag genomen onder parketnummer: 09/842554-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Boogers, voorzitter,
mr. J. Montijn, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Siebrand, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met nummer PL1500-2019109236 / DH2R019021 onderzoek [naam onderzoek] van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd p. 1 tot en met 2433), met bijlagen.
2.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 juni 2021.
3.Proces-verbaal van aanhouding, p. 2035.
4.Proces-verbaal van observatie dinsdag 23 april 2019, p. 1132.
5.Proces-verbaal van aanhouding, p. 2157.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte ( [medeverdachte] ), p. 2164.
7.Proces-verbaal onderzoek personenauto [kenteken] , p. 2058.
8.Proces-verbaal forensische opsporing, p. 1503 tot en met 1505 en NFI-rapporten, p. 1510 tot en met 1513.
9.Proces-verbaal onderzoek mobiele telefoons [verdachte] , p. 906.
10.Proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 872 tot en met 879.
11.Proces-verbaal werkwijze koerier [verdachte] , p. 880 tot en met 888.
12.Proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 872 tot en met 879.
13.Proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 852 tot en met 858.
14.Proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 852 tot en met 858.
15.Proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 836 tot en met 843 en proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 844 tot en met 851.
16.Proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 836 tot en met 843 en proces-verbaal onderzoek verkeersgegevens [telefoonnummer 2] , p. 844 tot en met 851.
17.Proces-verbaal bevindingen whatsapp gesprek tegennummer [telefoonnummer 2] , p. 513 tot en met 524.
18.Proces-verbaal van bevindingen voertuig [voorletter verdachte] [verdachte] Seat Len [kenteken] , p. 1592.