ECLI:NL:RBDHA:2021:7031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1861
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de gevolgen voor salarisbetaling van een ambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de korting van haar salaris wegens ziekte, die per 1 januari 2019 was hervat. De rechtbank oordeelde dat de periode van arbeidsongeschiktheid van eiseres niet onderbroken was en dat verweerder terecht het deskundigenoordeel van het UWV had gevolgd. Eiseres had zich op 18 oktober 2017 ziek gemeld en was op 1 januari 2019 hersteld gemeld, maar de rechtbank concludeerde dat zij in de periode van 1 januari 2019 tot 14 februari 2019 niet volledig arbeidsgeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De zaak begon met een besluit van verweerder op 10 juli 2019, waarin de korting van het loon van eiseres werd hervat. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV had op 15 april 2019 geoordeeld dat zij op 1 januari 2019 niet volledig geschikt was voor haar eigen werk. De rechtbank oordeelde dat er geen medische gegevens waren die het deskundigenoordeel van het UWV in twijfel trokken. Eiseres had ook aangevoerd dat zij door de hersteldmelding van verweerder gezondheidsschade had opgelopen, maar dit werd niet als relevant voor de procedure beschouwd.

De rechtbank benadrukte dat het UWV bij een eerdere beschikking op 18 november 2020 had vastgesteld dat eiseres 26,42% arbeidsongeschikt was, wat onvoldoende was voor een uitkering op grond van de Wet WIA. De rechtbank concludeerde dat de werkgever de plicht had om de werknemer te re-integreren en dat er geen reden was om af te wijken van het deskundigenoordeel van het UWV. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1861

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Billiet-de Jonge),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Jaspers).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de korting van het loon van eiseres wegens ziekte per 1 januari 2019 hervat.
Bij besluit van 15 juli 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres laten weten dat het teveel ontvangen salaris zou worden verrekend bij de salarisbetalingen over juli tot en met augustus 2019.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 30 juni 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook waren [A] en [B] namens verweerder aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 18 oktober 2017 heeft eiseres zich ziek gemeld. Verweerder heeft het salaris van eiseres gekort.
Op 23 november 2018 heeft de bedrijfsarts zich op het standpunt gesteld dat eiseres per 1 januari 2019 volledig arbeidsgeschikt kon zijn, indien het mogelijk was om een passende werkomgeving en een passend takenpakket te realiseren.
Op 1 januari 2019 heeft verweerder eiseres beter gemeld en heeft zij haar werk hervat.
Eiseres achtte zichzelf niet volledig arbeidsgeschikt en heeft op 22 januari 2019 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
Op 14 februari 2019 is eiseres weer uitgevallen wegens ziekte.
Het UWV heeft op 15 april 2019 geoordeeld dat eiseres op 1 januari 2019 niet volledig geschikt was voor haar eigen werk.
Wat zijn de regels?
2. De regels zijn bijgevoegd in een bijlage bij deze uitspraak.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder vindt dat de ziekteperiode niet met meer dan vier weken is onderbroken, aangezien eiseres van 1 januari 2019 tot en met 14 februari 2019 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Weliswaar heeft eiseres voor haar volledige aanstellingsomvang werkzaamheden verricht, maar zij voerde niet het volledige takenpakket dat bij haar functie behoorde uit.
Uit het deskundigenoordeel van het UWV van 15 april 2019 volgt dat eiseres op 1 januari 2019 nog altijd arbeidsongeschikt was en dat die arbeidsongeschiktheid voortduurde. Verweerder heeft geen onderbouwing op grond van medische stukken om van het deskundigenoordeel af te wijken. Verweerder ziet geen reden dat een ziekmelding en een hervatting van een salariskorting niet met terugwerkende kracht mogelijk zijn. Een deskundigenoordeel vindt per definitie achteraf plaats. Verweerder vindt niet dat hij het oordeel van de deskundige van het UWV had moeten afwachten. De aanvraag van een deskundigenoordeel bij het UWV heeft geen opschortende werking. Verder heeft de werkgever de plicht een werknemer te re-integreren.
Volgens verweerder gaat het UWV ervan uit dat er geen onderbreking heeft plaatsgevonden van de ziekteperiode. Het UWV heeft namelijk op 18 november 2020 een beschikking op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) genomen nadat eiseres een WIA-aanvraag heeft gedaan vanwege het aflopen van de wachttijd van 104 weken.
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres vindt dat haar salaris ten onrechte is gekort. Zij is door de werkgever op 1 januari 2019 voor 100% hersteld gemeld en is voor haar volledige arbeidsduur gaan werken. Zij heeft haar volledige takenpakket verricht, zoals blijkt uit het feit dat verweerder een beoordeling heeft opgemaakt en een verbetertraject heeft ingezet.
Volgens eiseres had verweerder kunnen afwijken van het advies van de bedrijfsarts of had verweerder zelf een deskundigenoordeel kunnen aanvragen. Verweerder heeft immers een zorgplicht. Doordat verweerder haar hersteld heeft gemeld, is zij over haar grenzen gegaan en heeft zij gezondheidsschade opgelopen.
Eiseres heeft naar voren gebracht dat zij bezwaar heeft gemaakt tegen de WIA-beschikking van 18 november 2020. Dat besluit staat dus niet in rechte vast.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de periode van arbeidsongeschiktheid van eiseres niet onderbroken in de periode van 1 januari 2019 tot 14 februari 2019.
Ten eerste is er geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet mocht uitgaan van het deskundigenoordeel van het UWV van 15 april 2019. Er zijn geen medische gegevens die aanleiding geven om te twijfelen aan dat deskundigenoordeel. Eiseres is bovendien uitgevallen op 14 februari 2019. Dat verweerder eiseres hersteld heeft gemeld per 1 januari 2019, betekent niet dat verweerder naar aanleiding van het deskundigenoordeel zijn visie op de arbeidsgeschiktheid van eiseres per die datum niet mocht wijzigen.
Of eiseres gezondheidsschade heeft opgelopen als gevolg van de hersteldmelding, zoals zij tijdens de zitting heeft gesteld, is in deze procedure niet aan de orde.
Ten tweede heeft het UWV bij besluit van 18 november 2020 de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet WIA november 2020 afgewezen. Eiseres is 26,42% arbeidsongeschikt geacht, wat onvoldoende is om voor zo’n uitkering in aanmerking te komen. Op 9 november 2020 heeft het UWV eiseres dus 104 weken onafgebroken arbeidsongeschikt geacht. Hieruit blijkt dat het UWV ervan is uitgegaan dat eiseres in de periode van 1 januari 2019 tot 14 februari 2019 wegens ziekte of gebreken niet geschikt was voor het verrichten van haar arbeid. Weliswaar is het besluit van 18 november 2020 niet in rechte onaantastbaar, maar dat wil niet zeggen dat daaraan geen waarde kan worden gehecht. Uit de door verweerder genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:841, blijkt ook niet dat het betreffende UWV-besluit in rechte onaantastbaar was.
Overigens is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat eiseres niet haar volledige takenpakket heeft verricht in de periode van 1 januari 2019 tot 14 februari 2019. In het verslag van het gesprek tussen eiseres en N. Verberkmoes van 10 januari 2019 staat dat bewust is gekozen om geen nieuwe opdrachten of nieuwe aanbiederspakketten bij eiseres te beleggen. Op die manier kon zij de draad weer oppakken en zich volledig focussen op het goed laten verlopen van de taken en aanbiederspakketten die zij op dat moment had.
Eiseres heeft een beoordeling overgelegd van 28 november 2018 die betrekking heeft op het beoordelingstijdvak van 1 januari 2018 tot november 2018. Maar hieruit kan niet worden afgeleid welke taken eiseres verrichtte van 1 januari 2019 tot 14 februari 2019.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Op grond van artikel 7:3, eerste lid, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), zoals dat vóór 1 januari 2020 luidde, heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Op grond van artikel 7:3, tweede lid, van de CAR/UWO heeft de
ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Op grond van artikel 7:3, derde lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Op grond van artikel 7:3, vierde lid, van de CAR/UWO heeft de ambtenaar bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling van 70% van zijn salaris en de toegekende salaristoelage(n).
Op grond van artikel 7:3, elfde lid, van de CAR/UWO worden voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.