ECLI:NL:RBDHA:2021:7003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting bij ontslag uit Defensie en toepassing van kortingspercentages

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Defensie over een opgelegde terugbetalingsverplichting van €15.285,92. De eiser, die na zijn studie aan de TU Delft in dienst trad bij Defensie, werd ontslagen na het volgen van de Korte Officiersopleiding Technische Dienst. De staatssecretaris had een terugbetalingsverplichting opgelegd, die door de eiser werd betwist. Eiser stelde dat hij recht had op een hogere korting op het terug te betalen bedrag vanwege zijn goede inzet en motivatie tijdens de opleiding. De staatssecretaris had echter een korting van 50% toegepast, wat eiser als onterecht beschouwde.

Tijdens de zitting op 15 juni 2021, die via een skype-verbinding plaatsvond, werd de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot de beslissing was gekomen om een korting van 50% toe te passen. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris een discretionaire bevoegdheid heeft bij het vaststellen van het terug te betalen bedrag en dat er voldoende onderbouwing was voor de gekozen korting. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen waarin een hogere korting was toegepast.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: T.G.J. van Arnhem LLM),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: Kapitein mr. M. Nassiri).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een terugbetalingsverplichting opgelegd van €15.285,92.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021 door middel van een skype-verbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voor verweerder zijn tevens verschenen: LTZ1 mr. [A] en LTZ1 [B] , functietoewijzer.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser, geboren in 1992, werd na zijn studie aan de TU Delft, per 5 september 2017 aangesteld bij Defensie en nam deel aan de Korte Officiersopleiding Technische Dienst (KOTD). Uit deze initiële opleiding is eiser op zijn verzoek van 26 september 2019 ontslagen. Voor eiser gold een dienverplichting van vier jaar na afronding van de KOTD. Verweerder heeft hem een terugbetalingsverplichting opgelegd. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van het terug te betalen bedrag.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft een berekening gemaakt van het bedrag dat eiser dient terug te betalen. Op het bedrag van eiser wordt een basiskorting van 25% gegeven om invulling te geven aan het vereiste dat er sprake moet zijn van evenwichtige verdeling van risico’s tussen werkgever en werknemer. Aanvullend is een korting van 25% gegeven vanwege heimweeklachten. In de beslissing op bezwaar blijft verweerder bij zijn standpunt dat verdere korting niet aan de orde is.
Wat vinden partijen in beroep?
3 Eiser is van mening dat verweerder ook 25% korting had moeten geven op grond van de door hem getoonde goede inzet en motivatie. Verweerder erkent dat sprake is van goede inzet en motivatie. In andere gevallen is verweerder wel overgegaan tot toepassing van deze extra korting, zodat in totaal 75% korting is gegeven. Verweerders werkwijze hierin kent een grote mate van bestendigheid. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Subsidiair vindt eiser dat verweerder het niet toekennen van de korting voor goede inzet en motivatie onvoldoende gemotiveerd heeft.
4 Verweerder benadrukt in het verweerschrift dat uiteindelijk een bedrag moet worden vastgesteld dat recht doet aan de situatie en zorgt voor een evenwichtige verdeling van de risico’s tussen Defensie en de (oud) medewerker gezien de persoonlijke omstandigheden. Een lager bedrag door het toepassen van andere kortingen acht verweerder in de omstandigheden van eiser niet juist.
Wat zijn de regels?
5 De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6
Motiveringsgebrek
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen alleen in geschil is of verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om een hoger kortingspercentage toe te passen. Bij het vaststellen van het bedrag dat terugbetaald moet worden heeft verweerder een discretionaire bevoegdheid. De rechtbank dient daarom terughoudend te toetsen of verweerder in redelijkheid tot deze afweging heeft kunnen komen.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in redelijkheid tot een korting van 50% heeft kunnen komen. Verweerder heeft bij zijn afweging voorop gesteld dat hij tot een evenwichtige verdeling van de risico’s tussen werknemer en werkgever dient te komen. Bij het maken van deze verdeling heeft verweerder verschillende aspecten betrokken. Hoewel verweerder erkent dat eiser goede inzet en motivatie heeft getoond, heeft verweerder daar wel de kanttekening bij mogen plaatsen dat eiser dit alleen gedurende zijn opleiding heeft laten zien. Daarnaast heeft verweerder bij zijn afweging mogen betrekken dat aan eiser twee maanden salaris is meegegeven door zijn ontslagdatum te verleggen, terwijl hij feitelijk geen werkzaamheden meer verrichtte. Ook heeft verweerder daarbij mogen betrekken dat aan eiser een burgerfunctie aan de wal is aangeboden, waarbij na aanvaarden daarvan de terugbetalingsplicht zou vervallen. Eiser heeft er voor gekozen om niet op dat aanbod in te gaan.
Verweerder heeft met de voorgaande toelichting voldoende onderbouwd waarom gekomen is tot de keuze van een korting van 50% zodat geen sprake is van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
Ook het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur ruim 70 documenten van verweerder ontvangen betreffende het gebruik van de terugbetalingsverplichting bij de Koninklijke Marine. Eiser heeft die in beroep overgelegd en bij elk document aangegeven wat het totale kortingspercentage is, wat de basiskorting, het percentage in verband met goede inzet/motivatie, heimwee, geuite twijfels en eventuele bijzonderheden. Met deze documenten is naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk en daarmee aannemelijk gemaakt dat verweerder in nagenoeg identieke situaties tot een ander percentage aan korting heeft besloten. Een beoordeling als deze is op het individu toegesneden. Het enkele verwijzen naar zaken waarbij wel is overgegaan tot toepassing van de korting voor goede inzet en motivatie is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij heeft verweerder van twee van de vier door eiser meer specifiek aangedragen voorbeelden ter zitting kunnen toelichten waarom geen sprake was van gelijke gevallen. Dit is door eiser ook niet weersproken. Van de andere twee voorbeelden heeft verweerder geen informatie kunnen achterhalen. Het is echter aan eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van gelijke gevallen. Met de informatie zoals die nu door eiser is aangedragen is dat onvoldoende inzichtelijk gemaakt.
Conclusie
7 Het beroep is ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Op grond van artikel 16e, eerste lid, aanhef en onder c, van het AMAR kan door de minister aan de aanwijzing voor een opleiding als bedoeld in artikel 13 tot en met 16a, de verplichting worden verbonden tot gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de kosten van de opleiding bij ontslag binnen een bepaalde periode.
Ingevolge artikel 16e, vierde lid, van het AMAR, wordt het door de militair terug te betalen bedrag vastgesteld aan de hand van de kosten van de opleiding en de militaire inkomsten.
Ingevolge artikel 16e, zevende lid, van het AMAR kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.
Artikel 3:7 van de Voorlopige Voorziening Uitvoeringsregeling AMAR, Bepaling kosten opleiding per cursist, als bedoeld in artikel 16e, vierde lid, onder a, AMAR, luidt als volgt:
Voor opleidingen, die zijn gevolgd binnen het Ministerie van Defensie, worden de kosten van die opleiding per dag per cursist als volgt vastgesteld:
(…)
c. Voor opleidingen gerelateerd aan of gericht op het vervullen van functies waar een officiersrang aan is verbonden, €100,= per dag vermeerderd met de militaire inkomsten per dag, behorend bij de feitelijk bekleedde stand of rang van de cursist;
verminderd met het minimumloon per dag tijdens de opleiding, vastgesteld conform hetgeen is bepaald bij en krachtens de Wet minimumloon en minimum vakantie-uitkering.