In deze zaak gaat het om een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen van Nederland naar België, ingediend door de vader. De moeder had de kinderen zonder toestemming van de vader naar Nederland overgebracht, wat door de rechtbank als ongeoorloofd werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de moeder niet had aangetoond dat de vader had berust in de overbrenging van de kinderen, noch dat er een ernstig risico bestond voor de kinderen bij terugkeer naar België. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren zoals bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De rechtbank gelastte de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar België, met een termijn van uiterlijk 22 juli 2021 voor de terugkeer. Tevens werd voorlopige voogdij toegewezen aan de Stichting Leger des Heils, om de teruggeleiding te begeleiden en het contact tussen de vader en de kinderen te waarborgen. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.