ECLI:NL:RBDHA:2021:6976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
8854328 / RP VERZ 20-50622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van transitievergoeding, billijke vergoeding en gefixeerde schadevergoeding na opzegging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de werknemer een verzoek ingediend tot betaling van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door de werkgever. De werknemer betwist de opzegging en stelt dat hij niet heeft ingestemd met het ontslag. De kantonrechter heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften, en heeft op 21 januari 2021 een zitting gehouden. Tijdens deze zitting heeft de werkgever bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van verzoeken door de werknemer. De kantonrechter heeft deze vermeerderingen toegestaan, omdat deze tijdig waren ingediend.

De werknemer is op 1 mei 2015 in dienst getreden bij de werkgever en zijn laatste salaris bedroeg € 2.914,91 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is op 1 september 2020 beëindigd, maar de werknemer heeft geen instemming gegeven voor deze opzegging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder de vereiste instemming van de werknemer, en dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek tot gefixeerde schadevergoeding niet ontvankelijk is, omdat dit verzoek niet binnen de vervaltermijn is ingediend.

De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding van € 5.913,67 bruto, de billijke vergoeding van € 34.978,92 bruto, en de vergoeding voor 24 niet genoten vakantiedagen van € 3.229,44 bruto, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van rechtsbijstand zijn afgewezen, omdat deze niet voldoende waren onderbouwd. De werkgever is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
AP/c
Rep.nr.: 8854328 / RP VERZ 20-50622
Datum: 19 februari 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. W. Kok,
tegen

1.Saudi Arabian Cultural Mission,onderdeel van de Ambassade van het Koninkrijk Saudi-Arabië,

2.
het Koninkrijk Saudi-Arabië,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S. Ibrahim.
Partijen worden aangeduid als “de werknemer” en “de werkgever”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het door de werknemer ingediende verzoekschrift tot toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding met producties 1 tot en met 7, ingekomen bij de griffie op 28 oktober 2020;
- de vermeerdering verzoekschrift met het verzoek tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding en een verzoek tot betaling van de opgebouwde niet genoten vakantiedagen met producties 8 tot en met 10 van 23 december 2020;
- de vermeerdering verzoekschrift met een verzoek tot betaling van vermogensschade ter vergoeding van de kosten van rechtsbijstand met producties 8 tot en met 10 van 4 januari 2021;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 9 ingekomen op 11 januari 2021;
- de brief van 13 januari 2021 van de gemachtigde van de werknemer met producties 8 tot en met 15;
- de aanvulling en herziening verweerschrift ingekomen per e-mail op 15 januari 2021 met productie 10 tot en met 11.
1.2.
Op 21 januari 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. De gemachtigde van de werkgever heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van de verzoeken en de per brief van 13 januari 2020 namens de werknemer ingediende producties 8 tot en met 15. De kantonrechter heeft de indiening van de vermeerdering van verzoeken toegelaten nu deze meer dan vijf dagen voor de zitting zijn ingediend en de werkgever hierop heeft gereageerd in de schriftelijke aanvulling en herziening van het verweerschrift. De indiening van de aanvullende producties 8 tot en met 15 heeft de kantonrechter eveneens toegestaan nu de gemachtigde van de werkgever erkent dat deze op 13 januari 2021 zijn ontvangen en derhalve binnen de termijn van vijf dagen voor de zitting zoals is vermeld in de oproepbrief.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van de werknemer heeft pleitaantekeningen overgelegd. De gemachtigde van de werkgever heeft de aan- en afwezigheidsregistratie van de werknemer overgelegd. Hierna is de procedure aangehouden voor minnelijk overleg. Per brief van 28 januari 2021 heeft de gemachtigde van de werknemer laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt.

2.De feiten

2.1.
De werknemer, is op 1 mei 2015, in dienst getreden bij de werkgever in de functie van [functie] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur van één jaar. Na 30 april 2016 is de arbeidsovereenkomst voortgezet voor onbepaalde tijd. Het laatste genoten salaris van de werknemer bedroeg € 2.914,91 bruto per maand.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is voor zover van belang het volgende opgenomen:
“(…)Article 15: When the job of the second party is terminated, he/she deserves a compensation equals to one and a half (1.5) monthly salary for every year on the service from the last salary received and up to forty thousand (40.000) Saudi Rial (SR) or its equivalence according to the following conditions:a) The second party must have completed a three (3) consecutive years in the jobb) The termination of the job should be due to reasons other than what has been cited in items (f,g,h,l,j) of article sixteen (16).Article 16: This contract can be terminated before the due date for one or more of the following reasons:(…)f) Absenteeism without reason accepted by the first party for a period of fifteen (15) consecutive day, or a thirty (30) cumulative day during the annual contract.g) Negligence or inability to execute the duties of the job.h) Bad behavior.i) If proven that the second party is medically unfit or suffers from contiguous or chronic diseases before the contract with the first party was signed.j) Receiving a judicial jail sentence for a felony related to honor or for an offense related to honesty.(….)Article 17: the first party pays the second party an equivalence of two months (2) salary or the remaining salary of the contract, whichever is less, in addition to the end of service award, if deserved, according to article fifteen (15) when the contract is terminated due to one of the following reasons:a) Terminating the job for benefit of work.
b) Terminating the post.
(…)”
2.3.
Op 1 augustus 2019 is de heer [betrokkene 1] de plaatsvervangende leidinggevende van de werknemer geworden.
2.4.
Op 22 juni 2020 heeft de werknemer een schriftelijke waarschuwing van de werkgever gekregen waarin staat:

This letter is being issued to you as an official letter to address your unacceptable behaviour at work, at the Saudi Cultural Mission, Alexanderstraat 14-16, The Hague.It has brought to our attention that you are interfering in affairs outside your work as employee in administrative affairs and not abiding by the instructions and decisions issued by the cultural attaché or officials in the in the cultural mission. Besides, you are disturbing employees in other departments with side conversations unrelated to work. These deeds are unacceptable.Therefore I hand you this official notification of default functioning and this should be taken at last notification before the suspension of your duties. This is a last resort ‘handout’ to you. Please take this opportunity with ‘both hands’.“
2.5.
De werknemer heeft op 27 juli 2020 een in het Arabisch opgestelde brief van de werkgever ontvangen. De werknemer heeft een Nederlandse vertaling van de brief overgelegd waarin is vermeld:
“Royal Embassy Saudi Arabië Attaché Den Haag -Nederland wil je informeren over het afzien van je diensten om als medewerker als [functie] bij de Saudi Cultureel Attaché in Den Haag, per de datum 01/09/2020. Aangezien de behoefte hieraan eindigt, en we hopen alle convenant en de sleutels van het gebouw en kantoor en alles wat in de bewaring staat te overhandigen. Je moet zo snel mogelijk de administratieve zaken bij de attaché begeleiden. Merk op dat de bevoegde afdeling zal worden gevraagd om al uw financiële contributie te betalen volgens het contractsysteem van het Ministerie van Onderwijs in het Koninkrijk Saudi-Arabië. Bedankt voor je bijdragen aan je werk bij de attaché de afgelopen periode. Wij wensen u veel succes.Met vriendelijke groet, de toegewezen cultureel attaché, [betrokkene 2] .”
2.6.
Per e-mail van 10 augustus 2020 heeft de werknemer aan de werkgever een reactie gestuurd. Hierin is voor zover van belang het volgende vermeld:

On 27th of July2020, I was informed that my contract will expire on1 September 2020. Following out conversations afterwards, I send you this email.• According to your calculations I had 45 days of holiday left. We discussed that I would use these days, startingfrom 28 July till 1 September. Keeping in mind that our office was officially closed from 31 July 2020 until 6 August 202, I will use 21 days of holiday. So there are 24 days of holiday left. I would like to receive compensation for these remaining holidays.•According to article 15 of our contract I am entitled to receive a compensation for every year on service. I worked at your office since 205. I would like to receive this compensation for the last 5 years.•According to article 17 of our contract I am entitled to receive an equivalence of two months’ salary after terminating the post, in addition to the compensation mentioned in article 15. I would like to receive this compensation for two moths as t he contract was terminated due to terminating the post.
(…)”
2.7.
Per brief van 19 oktober 2020 gericht aan de werkgever, heeft de voormalig gemachtigde van de werknemer namens de werknemer bezwaar aangetekend tegen de beëindiging van het dienstverband.
2.8.
De werknemer heeft zich op 2 september 2020 via het portaal van het UWV ziekgemeld.

3.Het verzoek

3.1.
De werknemer verzoekt de werkgever, na vermeerdering van zijn verzoeken, te veroordelen om binnen vijf werkdagen aan de werknemer te betalen:
de transitievergoeding ex artikel 7:673 Burgerlijk Wetboek (BW) van € 5.913,67 bruto;
een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 lid 1 sub a BW van € 113.331,72 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente;
de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW van € 2.914,91 te vermeerderen met de wettelijke rente;
een vergoeding voor 24 niet genoten vakantiedagen ten bedrage van € 3.229,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% en de wettelijke rente;
de kosten van rechtsbijstand van € 1.512,50 te vermeerderen met de wettelijke rente;
de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
De werknemer legt hieraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Per brief van 27 juli 2020 is de werknemer zonder redelijke grond per 1 september 2020 ontslagen. Van disfunctioneren is nimmer gebleken. In 2020 ontving de werknemer nog een bewijs van waardering. Werknemer heeft bij beëindiging door of vanwege de werkgever recht op een transitievergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst zonder de vereiste instemming van de werknemer is opgezegd, heeft hij ook recht op een billijke vergoeding. De werknemer ziet af van een verzoek tot vernietiging van de opzegging omdat door de handelwijze van de werkgever de arbeidsverhouding tussen de werkgever en de werknemer zodanig verstoord is dat van een vruchtbare samenwerking geen sprake meer kan zijn. Ook is de werknemer door toedoen van de werkgever mentaal en fysiek niet in staat is om de overeengekomen arbeid te verrichten. [betrokkene 1] , de plaatsvervangend leidinggevende, heeft de werknemer werkzaamheden opgedragen die buiten zijn functieomschrijving vallen en niet kunnen worden geschaard onder “een redelijk verzoek van de werkgever”. [betrokkene 1] vond het nodig dat de werknemer 24 uur per dag, 7 dagen per week voor hem klaarstond en mede vanwege privézaken. Wanneer de werknemer aan die verzoeken geen gehoor gaf, werd hij beledigd en uitgescholden, en is gedreigd met korten op zijn salaris of ontslag. Op basis van de arbeidsovereenkomst komt de werknemer een vergoeding toe voor elk jaar dat de werknemer heeft gewerkt (artikel 15) en heeft hij daarnaast recht op een vergoeding van twee maanden indien de arbeidsovereenkomst zonder geldige reden wordt opgezegd (artikel 17). Dit dient in de billijke vergoeding tot uitdrukking te worden gebracht. De werknemer heeft geen (andere) inkomsten op dit moment en hij is niet in staat om arbeid te verrichten door alles wat is voorgevallen. Volgens de huisarts en psychiater gaat het jaren duren voor de werknemer weer kan deelnemen aan het arbeidsproces.

4.Het verweer

4.1.
De werkgever verweert zich en stelt primair dat de werknemer heeft ingestemd met het ontslag maar dat er geen overeenstemming is bereikt over de financiële afwikkeling. Subsidiair voert de werkgever het volgende aan. Werknemer maakte zich al jarenlang schuldig aan wangedrag en ongeoorloofd verzuim. De werknemer heeft op 1 juli 2016 en op 20 juni 2020 een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen en bij brieven van 13 juli 2016 en 12 augustus 2016 en via een whatsapp van 2 juli 2020 zijn tekortkomingen toegegeven. Het gedrag van de werknemer is ernstig verwijtbaar en in strijd met goed werknemerschap en artikel 1 van de arbeidsovereenkomst zodat geen transitievergoeding en geen billijke vergoeding verschuldigd is. De werknemer komt ook geen vergoeding op grond van artikel 15 van de arbeidsovereenkomst toe omdat de reden van ontslag valt onder artikel 16 f, g, h, i, en j van de arbeidsovereenkomst. De werknemer kan vanwege de ontslagreden evenmin aanspraak maken op de vergoeding van artikel 17 van de arbeidsovereenkomst. De werkgever betwist dat de werknemer privéaangelegenheden moest uitzoeken en regelen voor de werkgever. Verzoeken van de werkgever buiten kantooruren kwamen zelden voor. Omdat er geen arbeidsduur per week is overeengekomen kan er geen sprake zijn van overwerk en artikel 1f van de arbeidsovereenkomst bepaald dat werkzaamheden ook in het weekend uitgevoerd dienen te worden als daarom wordt gevraagd. De werkgever betwist dat de werkgever de werknemer heeft beledigd en uitgescholden en dat hij werd geïntimideerd.

5.De beoordeling

De opzegging van de arbeidsovereenkomst
5.1.
De werkgever heeft de inhoud van de door de werknemer overgelegde Nederlandse vertaling van haar brief van 27 juli 2020 niet weersproken. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat het een correcte vertaling betreft. De werkgever heeft ook niet weersproken dat de brief is bedoeld als een opzegging van de arbeidsovereenkomst zodat ook dit tussen partijen vast staat.
5.2.
Artikel 7:671 Burgerlijk Wetboek (BW) geeft aan in welke gevallen de werkgever de arbeidsovereenkomst mag opzeggen. Dat is in de eerste plaats met schriftelijke instemming van de werknemer. De werkgever stelt dat hiervan sprake is en verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar de e-mail van 10 augustus 2020 van de werknemer. De werknemer betwist dat hij akkoord is gegaan met het ontslag.
5.3.
De kantonrechter stelt vast dat de e-mail van de werknemer van 10 augustus 2020, waarop de werkgever zich beroept, dateert van ná de opzegging zodat niet kan worden gesteld dat met instemming van de werknemer is opgezegd. Verder volgt uit die e-mail ook niet dat de werknemer ná de opzegging heeft ingestemd met het ontslag. De werknemer schrijft in zijn reactie van 10 augustus 2020 immers niet dat hij akkoord is met het ontslag. Hij heeft slechts aangegeven dat hij vanwege het ontslag aanspraak maakt op de in zijn reactie genoemde vergoedingen in geld. De werkgever heeft in het verweerschrift erkend dat partijen het niet eens zijn geworden over de financiële afwikkeling van het ontslag.
5.4.
Voor zover de werkgever er op doelt dat de werknemer geen vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft gevorderd, kan daaruit niet worden afgeleid dat hij met het ontslag heeft ingestemd. Dit betekent slechts dat werknemer heeft berust in het ontslag. Het berusten in een ontslag is wat anders dan dat met instemming van de werknemer is opgezegd. Artikel 7:681 lid 1 BW geeft de werknemer, onder meer in geval van opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, de keuze om de vernietiging van de opzegging of een billijke vergoeding te vorderen.
De vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW
5.5.
De werknemer maakt vanwege de opzegging van de arbeidsovereenkomst aanspraak op de transitievergoeding (ex artikel 7:673 lid 1 sub a, onder 1 BW), een billijke vergoeding (ex artikel 7:681 lid 1, sub a BW) en de gefixeerde schadevergoeding (ex artikel 7:672 lid 11 BW). De verzoeken tot toekenning van de transitievergoeding en de billijke vergoeding zijn binnen de in artikel 7:686a lid 4 BW gestelde vervaltermijnen (van respectievelijk drie en twee maanden) ingediend. Het verzoek tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding is bij vermeerdering van verzoeken van 23 december 2020 ingediend en dus niet binnen de in artikel 7:686a lid 4 BW gestelde vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (te weten 1 september 2020). De werknemer is daarom in deze vordering niet ontvankelijk.
De transitievergoeding
5.6.
De werkgever stelt dat de werknemer zich jarenlang heeft schuldig gemaakt aan wangedrag, disfunctioneren en/of ongeoorloofd verzuim. De werkgever stelt dat vanwege dit ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werknemer door haar geen transitievergoeding is verschuldigd (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). De werknemer betwist dat er sprake is van het door de werkgever gestelde ernstig verwijtbare gedrag. De werknemer stelt dat hem is meegedeeld dat hij werd ontslagen omdat er geen werk meer voor hem was.
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat in de ontslagbrief van 27 juli 2020 niet is vermeld dat de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd omdat er sprake zou zijn van wangedrag, disfunctioneren en/of ongeoorloofd verzuim. In de ontslagbrief wordt slechts genoemd dat vanaf 1 september 2019 geen gebruik meer wordt gemaakt van de diensten van de werknemer “
aangezien de behoefte hieraan eindigt”.Het door de werkgever gestelde wangedrag, disfunctioneren en/of ongeoorloofd verzuim is pas naar voren gebracht in het verweerschrift. Dit brengt mee dat niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd vanwege ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van de werkgever. Alleen al om die reden moet de stelling van de werkgever dat op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding is verschuldigd worden verworpen. De kantonrechter komt om die reden ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of er al dan niet sprake was van het door de werkgever gestelde wangedrag, disfunctioneren en/of ongeoorloofd verzuim. De conclusie van het voorgaande is dat de werknemer wel aanspraak kan maken op de transitievergoeding.
5.8.
De werkgever heeft geen verweer gevoerd tegen de door de werknemer overgelegde berekening van de hoogte van de transitievergoeding zodat de kantonrechter uit zal gaan van het bedrag van € 5.913,67 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 werkdagen na de datum van deze beschikking.
De billijke vergoeding
5.9.
Omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW en de werknemer in de opzegging van de arbeidsovereenkomst heeft berust, kan hij op grond van het bepaalde in artikel 7:681 lid 1, sub a BW aanspraak maken op een billijke vergoeding. Voor toekenning van een billijke vergoeding is ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist. Aan de ernstige verwijtbaarheid is in een geval als bedoeld in artikel 7:681 lid 1, sub a BW al invulling gegeven omdat de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd (zie:
Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
5.10.
Over de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2104, 33 818, nr. 7, pag. 91). Uit het
New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) blijkt echter dat dit niet hoeft te betekenen dat de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen in een geval waarin werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de reden dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. Bij de begroting van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval. De rechter dient in de motivering van zijn oordeel inzicht te geven in de omstandigheden die tot de beslissing over de hoogte van de vergoeding hebben geleid.
5.11.
De werknemer stelt dat hij aanspraak kan maken op een billijke vergoeding van drie maal zijn jaar salaris. Hij heeft in dit verband aangevoerd dat het hem na de komst van de nieuwe leidinggevende haast onmogelijk is gemaakt om zijn werkzaamheden op een normale wijze uit te voeren en dat hij er daarom vanaf heeft gezien om vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vorderen. De werknemer stelt dat hij door het gedrag van de leidinggevende ernstige psychisch klachten heeft en zich ziek heeft moeten melden en dat herstel nog wel jaren kan duren. De werknemer heeft ter onderbouwing van zijn stellingen schermafdrukken overgelegd van whatsapp berichten waaruit volgt dat de leidinggevende van de werknemer hem met diverse privé gerelateerde zaken heeft benaderd. Ook heeft hij een lijst van de aan hem voorgeschreven medicatie in de periode van 1 september tot 16 december 2020.
5.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de werknemer niet of in ieder geval onvoldoende onderbouwd dat hij door het gedrag van zijn leidinggevende ernstige psychische klachten heeft gekregen en zich daarom heeft moeten neerleggen bij de opzegging. Ook is hiermee niet of in ieder geval onvoldoende onderbouwd dat de werknemer door toedoen van zijn leidinggevende arbeidsongeschikt is geraakt. De kantonrechter zal daarom bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding geen rekening houden met deze door de werknemer gestelde omstandigheden.
5.13.
De werknemer heeft ter onderbouwing van de hoogte van de door hem gevorderde billijke vergoeding ook nog verwezen naar de vergoedingen die hem op grond van de artikelen 15 en 17 van de arbeidsovereenkomst toekomen. In het verweerschrift heeft de werkgever aangevoerd dat de werknemer geen aanspraak kan maken op de vergoedingen van artikel 15 en 17 van de arbeidsovereenkomst omdat, kort gezegd, het gaat om een aan de werknemer verwijtbaar ontslag. Zoals hiervoor onder 5.6. is overwogen is dit laatste niet vast komen te staan.
5.14.
Zoals de kantonrechter onder 5.7. heeft overwogen kan uit de ontslagbrief slechts worden opgemaakt dat er “geen behoefte meer is aan de diensten van de werknemer”. Van een aan de werknemer verwijtbaar ontslag is geen sprake. Ter zitting heeft de gemachtigde van de werkgever bovendien verklaard dat het wel de bedoeling was geweest dat de werknemer de vergoedingen van artikel 15 en 17 zou ontvangen en dat om die reden ook in de ontslagbrief is aangegeven dat de bevoegde afdeling zal worden gevraagd het dienstverband af te wikkelen volgens de contractuele regels. De gemachtigde heeft verder verklaard dat de vergoedingen in totaal neerkomen op 9,5 maandsalarissen en dat de aanvraag van de vergoedingen is gestaakt omdat de werknemer een gerechtelijke procedure heeft aangespannen. Het voorgaande leidt er toe dat de kantonrechter bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening zal houden met de vergoedingen die de werknemer op basis van de artikelen 15 en 17 van de arbeidsovereenkomst toekomen.
5.15.
De werknemer heeft ter zitting verklaard dat hij nog geen nieuwe baan heeft gevonden. Gelet op de leeftijd, de opleiding en werkervaring van de werknemer acht de kantonrechter het aannemelijk dat de werknemer binnen zekere tijd weer een nieuwe functie van vergelijkbaar niveau zal vinden.
5.16.
De kantonrechter stelt de billijke vergoeding rekening houdend met alle omstandigheden van dit geval op een bedrag van € 34.978,92 bruto. De wettelijke rente zal zoals gevorderd worden toegewezen vanaf 5 werkdagen na de datum van deze beschikking.
De vordering tot uitbetaling van niet genoten vakantiedagen
5.17.
De werknemer heeft in de brief van 10 augustus 2020 aan de werkgever geschreven dat de werkgever heeft berekend dat hij nog 45 vakantiedagen te goed had en dat hij vanwege de officiële sluiting van het kantoor van 31 juli tot en met 6 augustus 2020 21 vakantiedagen zal opnemen zodat er 24 vakantiedagen overblijven. Er is door de werkgever niet gesteld en ook niet gebleken dat op deze brief is gereageerd. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de werkgever dan ook niet met succes stellen dat de werknemer er mee heeft ingestemd dat hij in de periode dat hij is vrijgesteld van zijn werk de vakantiedagen zou opmaken.
5.18.
De werkgever heeft verder nog aangevoerd dat de werknemer 25 dagen ongeoorloofd afwezig is geweest in de periode van maart tot en met juni 2020. De werkgever heeft ter onderbouwing stukken overgelegd die in de Arabische taal zijn geschreven zodat de kantonrechter van de inhoud van deze stukken geen kennis heeft kunnen nemen. Buiten dat is niet gesteld of gebleken dat de werknemer eerder is aangesproken op zijn ongeoorloofde afwezigheid of dat hem is meegedeeld dat er vanwege afwezigheid vakantiedagen worden afgeschreven.
5.19.
De werkgever stelt verder dat het salaris tot en met september 2020 is uitbetaald en dat dus een maand extra is uitbetaald. De werknemer heeft ter zitting aangevoerd dat de werkgever het salaris vanaf het begin van het dienstverband steeds een maand later heeft uitbetaald en dat het in september uitbetaalde salaris dus het salaris van augustus 2020 betrof. De werkgever heeft dit niet weersproken zodat de kantonrechter hiervan uit gaat.
5.20.
Op grond van het voorgaande zal de vordering tot uitbetaling van de vakantiedagen worden toegewezen. De wettelijke verhoging en wettelijke rente zal als niet weersproken en op de wet gegrond ook worden toegewezen.
5.21.
De vordering tot betaling van de kosten van rechtsbijstand van € 1.512,50 te vermeerderen met de wettelijke rente zal worden afgewezen nu ter onderbouwing van deze kosten slechts een kostenraming van een andere rechtshulpverlener is overgelegd en niet is aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.
5.22.
De werkgever zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure zoals hierna begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
verklaart de werknemer in het verzoek tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:672 lid 11 BW niet-ontvankelijk;
6.2.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen een bedrag van € 5.913,67 bruto aan transitievergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijf werkdagen na de datum van deze beschikking;
6.3.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen een bedrag van € 34.978,92 bruto aan billijke vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijf werkdagen na de datum van deze beschikking;
6.4.
veroordeelt de werkgever om aan de werknemer te betalen de opgebouwde maar niet-opgenomen 24 vakantiedagen ten bedrage van € 3.229,44 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf vijf werkdagen na de datum van deze beschikking;
6.5.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 581, (te weten: griffierecht € 83,00 en salaris gemachtigde € 498,00); een en ander onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
6.6.
verklaart de veroordeling onder 6.2. tot en met 6.5. uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en uitgesproken ter openbare zitting van 19 februari 2021.