ECLI:NL:RBDHA:2021:6956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
C-09-592997-HA ZA 20-490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige plaatsing van container op erfdienstbaarheidstrook door restaurantexploitant

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, eigenaar van een woning en werkplaats, een vordering ingesteld tegen de VOF die een restaurant exploiteert. De zaak draait om de onrechtmatige plaatsing van een vuilcontainer door de VOF op een strook grond waarop een erfdienstbaarheid is gevestigd ten behoeve van eiser. Eiser stelt dat de container zijn toegang tot de werkplaats belemmert en vordert dat de VOF de container verwijdert. De rechtbank heeft op 25 juni 2021 mondeling uitspraak gedaan, waarbij eiser niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen tegen enkele vennoten van de VOF. De rechtbank gebiedt de VOF om de container te verwijderen en eist ongestoorde toegang voor eiser. Tevens is een dwangsom van € 250 per dag opgelegd bij overtreding van dit gebod, met een maximum van € 10.000. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van verjaring van de vordering, omdat de container verplaatsbaar is en eiser eerder de container heeft verplaatst. De rechtbank wijst de vorderingen van de VOF in reconventie af en veroordeelt de VOF in de proceskosten van eiser, begroot op € 1.536,47. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. R.C. Hartendorp.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANKDEN HAAG
Team Handel
Zaak/rolnummer C/09/592997 / HA ZA 20-490
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 25 juni 2021
In de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. S.A.S. Matheij te Heemstede,
tegen

1.[de VOF] te [plaats] ,

2.
[gedaagde 2]te [plaats] ,
3.
[gedaagde 3]te [plaats] ,
4.
[gedaagde 4]te [plaats] ,
5.
[gedaagde 5]te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. A.P. van Dijk te Den Haag,
Eiser in conventie respectievelijk verweerder in reconventie wordt hierna [eiser] genoemd. De gedaagden in conventie respectievelijk verweerders in reconventie worden hierna gezamenlijk [de VOF] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 mei 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie en vermeerdering eis, met productie;
  • het tussenvonnis van 24 maart 2021, waarbij de descente en mondelinge behandeling is bevolen;
  • de akte nadere producties aan de zijde van [eiser] , met producties;
  • de akte nadere producties en wijziging eis aan de zijde van [de VOF], met producties;
  • de descente en mondelinge behandeling, waarbij zijn verschenen:
[eiser] in persoon, bijgestaan door de advocaat voornoemd. Aan de zijde van [de VOF] zijn verschenen [gedaagde 3] , [gedaagde 2] en [gedaagde 5] , bijgestaan door de advocaat voornoemd. Van het verhandelde ter zitting is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
2.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 5] ;
2.2.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn bij eisvermeerdering gevorderde verklaring voor recht;
2.3.
gebiedt [de VOF] om ten behoeve van [eiser] ongestoorde en onvoorwaardelijke toegang te verlenen tot de in 3.1.4. genoemde strook, door alle roerende goederen – meer in het bijzonder de afvalcontainer – die (gedeeltelijk) op de strook staan te verwijderen en verwijderd te houden;
2.4.
bepaalt dat [de VOF] voor elke dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen, dat [de VOF] vanaf twee maanden na betekening van dit vonnis met het in 2.3. genoemde gebod in strijd handelt, een dwangsom verbeurt van € 250, met een maximum van € 10.000;
2.5.
veroordeelt [de VOF] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] en begroot deze op een bedrag van € 1.536,47;
2.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2] en [gedaagde 5] en begroot deze op nihil;
2.7.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen onder 2.3, 2.4 en 2.5 uitvoerbaar bij voorraad;
2.8.
wijst af het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
2.9.
verklaart [de VOF] niet-ontvankelijk in haar gevorderde verklaring voor recht;
2.10.
wijst de overige vorderingen af;
2.11.
veroordeelt [de VOF] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 563; en
2.12.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

3.1.
De rechtbank geeft voor deze beslissing de volgende motivering en gaat daarbij uit van de volgende vaststaande feiten:
3.1.1.
[eiser] is sinds 17 januari 1995 eigenaar van de woning en werkplaats gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . De woning wordt verhuurd en de werkplaats wordt door [eiser] zelf gebruikt ten behoeve van zijn schildersbedrijf (hierna: de werkplaats). Het pand van [eiser] is gelegen op het perceel, kadastraal bekend gemeente [kadastraal nr (1)] (hierna: [adres 1] ).
3.1.2.
[de VOF] drijft een restaurant vanuit het pand [adres 2] te [plaats] , kadastraal bekend als gemeente [kadastraal nr (2)] (hierna: [adres 2] ).
3.1.3.
De enige toegang van de werkplaats naar de openbare weg (de [straat] ) is een pad dat loopt over, onder meer, het perceel van [de VOF] (hierna: het pad).
3.1.4.
Ten behoeve van de toegang tot de [adres 1] is op 9 oktober 1946 op het deel van het pad dat gelegen is op de [adres 2] de volgende erfdienstbaarheid gevestigd:

Erfdienstbaarheden van en naar de [straat] te [plaats] , uit te oefenen over een strook grond ter breedte van ongeveer twee meter langs de achterzijde van de lijdende erven en wel ten behoeve van de percelen [kadastraal nr (3)] en ten laste van [kadastraal nr (4)] , [kadastraal nr (1)] en [kadastraal nr (2)] en ten van [kadastraal nr (2)] .” (hierna: de strook).
3.1.5.
[de VOF] heeft op de strook een vuilcontainer geplaatst. Deze vuilcontainer belemmert [eiser] in het toegang verkrijgen tot zijn werkplaats met zijn bus voor het in- en uitladen hiervan.
3.2.
[eiser] vordert, kort gezegd, dat hij een onbelemmerde toegang verkrijgt tot de strook. Hiertoe voert hij onder meer aan dat hij op de strook zijn erfdienstbaarheid mag uitoefenen, hetgeen onder meer door de vuilcontainer belemmerd wordt. [de VOF] voert verweer. [de VOF] stelt dat er sinds 1989 containers staan op het pad en een deel van de strook en dat die situatie betrokken dient te worden bij de beoordeling van de erfdienstbaarheid.
3.3.
[de VOF] vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht dat de erfdienstbaarheid zo moet worden begrepen dat er op het pad, langs de langs de muur van het bedrijfspand, een vuilcontainer en ander bedrijfsafval moet kunnen staan. Tevens vordert [de VOF] in reconventie onder meer vergoeding voor schade die aan de putdeksels in het pad zou zijn ontstaan door toedoen van [eiser] en een verbod dat [eiser] met een bestelbus over het pad rijdt.
3.4.
De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van [eiser] in conventie gedeeltelijk moeten worden toegewezen en de vorderingen van [de VOF] in reconventie moeten worden afgewezen. Daartoe geldt het volgende.
In conventie:
3.5.
De vordering is ingesteld tegen de V.O.F. [de VOF] en haar vennoten. Niet in geschil is dat [gedaagde 3] en [gedaagde 4] de vennoten zijn in de V.O.F. [gedaagde 2] en [gedaagde 5] zijn geen vennoten in de V.O.F.
3.6.
Tevens is een belangrijke vraag of de eigenaar van [adres 2] – ten laste van wie de erfdienstbaarheid is gevestigd – in de procedure is betrokken. Tijdens de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat [gedaagde 5] enig eigenaar is van [adres 2] . [de VOF] is dan ook enkel de exploitant van het restaurant dat gelegen is aan de [adres 2] . [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [gedaagde 5] tevens als eigenaar in deze procedure betrokken, hetgeen zou volgen uit de dagvaarding. Dit wordt door [de VOF] betwist.
3.7.
De rechtbank volgt dit standpunt van [eiser] niet. Uit de hele redactie van de dagvaarding blijkt op geen enkele manier dat [gedaagde 5] als eigenaar in deze procedure wordt betrokken. De vordering is expliciet ingesteld tegen de vennoten van de van [de VOF], in de dagvaarding wordt niet gesteld wie de eigenaar van [adres 2] is en er is ook geen kadastraal uittreksel waaruit het eigendom volgt in het geding gebracht. De vorderingen van [eiser] zijn derhalve alleen ingesteld tegen [de VOF] als gebruiker van de [adres 2] en niet ingesteld tegen de eigenaar van de grond ( [gedaagde 5] ).
3.8.
Uit het voorgaand volgt dat enkel [gedaagde 2] , [gedaagde 5] en de V.O.F. [de VOF] partijen in deze procedure zijn. [eiser] is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen jegens [gedaagde 2] en [gedaagde 5] .
3.9.
De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] dan ook zo beoordelen door te kijken naar de vraag in welke mate de gebruikers van [de VOF] [eiser] belemmeren om gebruik te maken van de erfdienstbaarheid. De rechtbank leest de gronden die [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag legt zo dat deze zien op onrechtmatig handelen van [de VOF] jegens [eiser] . Over het vermeend onrechtmatig handelen, geldt het volgende.
3.10.
De rechtbank stelt voorop dat de tekst van de erfdienstbaarheid helder is. Er dient een strook van circa twee meter – gemeten vanaf de achterzijde van het perceel, en dat is de zijmuur van het naastgelegen pand – te worden vrijgehouden om [eiser] toegang te geven tot zijn werkplaats. De huidige vuilcontainer belemmert deze toegang en maakt het niet mogelijk om (met een personenauto of bestelbus) de volle breedte van de strook te kunnen gebruiken. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsen van een vuilcontainer die gedeeltelijk op de strook staat op grond van de tekst van de erfdienstbaarheid niet is toegestaan. [eiser] heeft immers op basis van de erfdienstbaarheid het recht om zonder belemmeringen toegang te krijgen tot zijn werkplaats. Nu de tekst van de erfdienstbaarheid helder is, mag de rechtbank de erfdienstbaarheid niet uit te leggen aan de hand van de plaatselijke gewoonte of de wijze waarop deze gedurende geruime tijd te goeder trouw is uitgeoefend (5:72 lid 1 BW).
3.11.
De rechtbank gaat niet mee in het verweer van [de VOF] dat er kort gezegd op neer komt dat de gewoonte van partijen sinds 1989 tot gevolg heeft dat de erfdienstbaarheid zo dient te worden uitgelegd dat het plaatsen van een container op de strook is toegestaan. Een door [de VOF] bepleitte uitleg kan alleen slagen indien de erfdienstbaarheid teniet gegaan is door verjaring van de rechtsvordering tot opheffing van de onrechtmatige toestand (art. 3:81 lid 2 sub e jo. 3:306 Burgerlijk Wetboek (BW)). De vordering verjaart indien er permanent een met de erfdienstbaarheid strijdige toestand bestaat en [eiser] gedurende twintig jaar geen gebruik heeft gemaakt van zijn rechtsvordering tot opheffing ervan. Belet de strijdige toestand de uitvoering van de erfdienstbaarheid, dan gaat met het tenietgaan van de rechtsvordering tot opheffing, de erfdienstbaarheid teniet (art. 3:106 BW). De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen sprake is van verjaring aangezien het plaatsen van de vuilcontainer op de strook geen
continue inbreukop de erfdienstbaarheid oplevert. Een vuilcontainer kan immers verplaatst worden. Dat dit het geval is, volgt ook uit de omstandigheid dat [eiser] de container (in het verleden) ook meermaals verplaatst (heeft).
3.12.
Door de container – of andere voorwerpen – op de strook te plaatsen handelt [de VOF] onrechtmatig jegens [eiser] . De rechtbank gebiedt [de VOF] om die onrechtmatige situatie te beëindigen door ongestoorde en onvoorwaardelijke toegang te verlenen op de strook, ten behoeve van [eiser] , door alle roerende goederen – meer in het bijzonder de afvalcontainer – van dat pad te verwijderen en verwijderd te houden. De rechtbank bepaalt dat [de VOF] voor elke dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen, dat [de VOF] vanaf twee maanden na betekening van dit vonnis met het bovengenoemde gebod in strijd handelt, een dwangsom verbeurt van € 250, met een maximum van € 10.000. De termijn van twee maanden is bedoeld om [de VOF] voldoende tijd te geven om een alternatieve plaats te vinden voor de afvalcontainer.
3.13.
De vordering van [eiser] voor een verklaring voor recht dat [eiser] op basis van de tekst van de erfdienstbaarheid het recht heeft om op de strook te laden en te lossen en daarbij het voertuig op het pad te plaatsen, is naar het oordeel van de rechtbank niet-ontvankelijk. Deze vordering dient te worden ingesteld tegen de eigenaar van de [adres 2] ( [gedaagde 5] ) en niet tegen [de VOF]. Ten overvloede overweegt de rechtbank wel dat uit de woorden ‘
van en naar de [weg]’ in de erfdienstbaarheid volgt dat het [eiser] het pad enkel mag gebruiken om hier overheen te rijden, maar dat het niet is toegestaan op het deel van de strook dat gelegen is op de [adres 2] stil te staan om te laden en te lossen
3.14.
[de VOF] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] veroordeeld. Deze worden tot heden begroot op € 1.536,47
(€ 106,47 (explootkosten) + € 304,00 (griffierecht) en € 1.126 (salaris advocaat (2 punten x tarief II van € 563)). Nu niet gebleken is dat [gedaagde 2] en [gedaagde 5] kosten voor deze procedure hebben gemaakt, zullen hun proceskosten op nihil worden gesteld.
In reconventie
3.15.
Uit het hiervoor in conventie gegeven oordeel volgt dat de gevorderde verklaring voor recht dat [de VOF] het recht heeft om een vuilcontainer niet op de strook te plaatsen niet-ontvankelijk is, nu deze namens de gebruiker van de [adres 2] is ingesteld en niet namens de eigenaar van het dienend erf. Maar zelfs als [de VOF] een dergelijke vordering had mogen instellen, dan geldt dat [de VOF] geen recht heeft om de vuilcontainer op de strook te plaatsen, zoals reeds geoordeeld is in het kader van de conventionele vordering.
3.16.
[de VOF] heeft ook een beroep gedaan op de bedoeling van de erfdienstbaarheid, waaruit zou volgen dat het niet is toegestaan om met een bestelbus, zoals die van [eiser] , over het pad te rijden. Voor zover [de VOF] als gebruiker van [adres 2] deze vordering al kan instellen, overweegt de rechtbank dat ook deze vordering niet toewijsbaar is nu een dergelijke beperking in het gebruik niet volgt uit de tekst van de erfdienstbaarheid. In de erfdienstbaarheid wordt alleen gesproken over het feit dat [eiser] recht heeft op een strook van twee meter. Nu de bus van [eiser] smaller is dan twee meter, mag hij met zijn bus over het pad te rijden.
3.17.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor overwogen heeft [eiser] het recht om met een bus over de strook heen te rijden. Dit heeft tot gevolg dat [de VOF] genoodzaakt is om voorzieningen te treffen die dat gebruik mogelijk maken. De rechtbank heeft tijdens de descente vastgesteld dat de putdeksels aanzienlijk boven het wegdek uitsteken. Voor zover de schade aan de putdeksels door [eiser] veroorzaakt is, heeft [de VOF] onvoldoende toegelicht waarom deze [eiser] aansprakelijk is voor deze schade en waarom deze niet het gevolg is van een ondeugdelijke plaatsing van de putdeksels.
3.18.
[de VOF] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] veroordeeld. Deze worden tot heden begroot op € 563 (één punt tarief II van € 563).
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 6 juli 2021.
WAARVAN PROCES-VERBAAL
De griffier is buiten staat dit
proces-verbaal te ondertekenen.