ECLI:NL:RBDHA:2021:6946
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In de zaak tussen Ahmad Jaban, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J. van Raak, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker heeft op 24 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag is door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 11 juni 2021 in Breda, waar verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening in samenhang met een andere zaak (NL21.4480) behandeld. In de uitspraak van die andere zaak is het beroep van verzoeker afgewezen, wat ook van invloed is op het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, in aanwezigheid van griffier N.A. D'Hoore, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.