4.3Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt verweerder bij het niet nakomen van de verplichting verwijtbare werkloosheid te voorkomen een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt verweerder de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste 26 weken.
5. Tussen partijen is in geschil of eiser ten tijde van zijn aanvraag verwijtbaar werkloos was, omdat hij heeft nagelaten passende arbeid te behouden. De ‘passende arbeid’ is in dit geval het dienstverband van eiser als zorgverlener, dus bij de voorlaatste werkgever. Vast staat dat eiser dit dienstverband zelf heeft opgezegd.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag om een WW-uitkering (na heroverweging) heeft afgewezen onder verwijzing naar artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Volgens het systeem van de WW wordt in een situatie als deze (het door eigen toedoen niet behouden van passende arbeid) een maatregel toegepast in de vorm van een gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering, dat wil zeggen dat de betrokkene in beginsel wel recht heeft op de uitkering maar dat deze blijvend of tijdelijk, geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald. Dat is iets anders dan afwijzing van de aanvraag, ook al is het resultaat voor eiser in dit geval hetzelfde. Het bestreden besluit is derhalve niet juist gemotiveerd. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren omdat eiser door de niet geheel correcte motivering niet is benadeeld, zoals uit het vervolg van deze uitspraak zal blijken.
7. In de WW (artikel 24, eerste lid, onder a, respectievelijk onder b, sub 3e) staat dat de werknemer de verplichting heeft te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt of dat hij werkloos is of blijft, bijvoorbeeld doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt. De werknemer is verwijtbaar werkloos als het dienstverband is beëindigd door of op verzoek van de werknemer en aan de voortzetting van het dienstverband niet zodanige bezwaren waren verbonden, waardoor voortzetting redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Op grond van de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en artikel 27 WW (beleidsregels) wordt in deze gevallen de WW-uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden of gebleven
.De criteria om verwijtbare werkloosheid vast te stellen (art 24, tweede lid, aanhef en onder b van de WW) gelden in dezelfde mate voor de beoordeling of een werknemer door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden.
8. Omdat het hier gaat om een belastend (voor eiser nadelig) besluit, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat eiser op 3 april 2020 verwijtbaar werkloos is geworden. Hij heeft immers een vast dienstverband als zorgverlener, met werk voor 4 dagen per week of meer, op eigen initiatief beëindigd en in de plaats daarvan een uitzendovereenkomst fase A zonder uitzendbeding voor de duur van één maand geaccepteerd, met als arbeidstijd 10 uren per week. Deze overeenkomst is met nog een maand verlengd, maar het dienstverband eindigde van rechtswege op 2 april 2020. Gelet hierop heeft verweerder met juistheid overwogen dat de ingetreden werkloosheid in overwegende mate het gevolg is van het feit dat eiser bij zijn voorlaatste werkgever ontslag heeft genomen als zorgverlener. Uit geen van de overgelegde gedingstukken valt af te leiden dat voor eiser sprake was van een positieverbetering doordat hij bij [B.V.] meer zou gaan verdienen, of dat eiser begin februari 2020 uitzicht had op een langere arbeidsovereenkomst. Het enkele gegeven dat de opdrachtgever blijkens een overgelegd getuigschrift tevreden was over de inzet van eiser maakt dit niet anders. Ook verder is niet gebleken dat aan de voortzetting van het dienstverband dat eiser als zorgverlener had, zodanige bezwaren waren verbonden, dat voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Daarom heeft eiser een voorzienbaar risico genomen dat hij na één of twee maanden werkloos zou worden. Verweerder heeft dus terecht het standpunt ingenomen dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat de werkloosheid eiser niet in overwegende mate kan worden verweten.
9. Verweerder is terecht tot het oordeel is gekomen dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Dit had moeten leiden tot de beslissing om de WW-uitkering niet uit te betalen. Omdat het resultaat voor eiser hetzelfde is, en hij dus door de onjuiste motivering van het bestreden besluit niet in zijn belangen is geschaad, zal de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.