ECLI:NL:RBDHA:2021:6929

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
SGR 20/3858
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijtbare werkloosheid en de gevolgen voor WW-uitkering na beëindiging dienstverband zorgverlener

In deze zaak is in geschil of eiser ten tijde van zijn aanvraag om een WW-uitkering verwijtbaar werkloos was, omdat hij heeft nagelaten passende arbeid te behouden. Eiser had een vast dienstverband als zorgverlener, maar heeft dit zelf opgezegd om een uitzendovereenkomst aan te nemen met minder uren. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag om een WW-uitkering door verweerder is afgewezen op basis van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW, wat inhoudt dat de werknemer verwijtbaar werkloos is indien hij zijn dienstbetrekking beëindigt zonder dat aan de voortzetting daarvan zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. De rechtbank concludeert dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij op eigen initiatief zijn vaste dienstverband heeft beëindigd en in plaats daarvan een uitzendovereenkomst heeft geaccepteerd met een beperkte duur en minder uren. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is benadeeld door de onjuiste motivering van het bestreden besluit, omdat het resultaat voor hem hetzelfde is gebleven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3858

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Benali),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn aanvraag om een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) niet in behandeling wordt genomen.
Bij besluit van 11 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn met een aparte brief ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser was van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2019 werkzaam als zorgverlener in dienst van [A] . Hij had een vast dienstverband voor onbepaalde tijd. Met ingang van 3 februari 2020 is eiser in dienst getreden bij [B.V.] B.V. ( [B.V.] ) op basis van een uitzendovereenkomst fase A zonder uitzendbeding voor de duur van twee maanden. Deze overeenkomst liep van rechtswege af op 2 april 2020 en is niet verlengd. Met een op 5 april 2020 ingediend formulier heeft eiser vervolgens een WW-uitkering aangevraagd. Op 24 april 2020 heeft verweerder telefonisch om informatie gevraagd bij eiser. Die informatie had verweerder nodig om de aanvraag te kunnen behandelen. Omdat volgens verweerder niet alle gevraagde informatie was ontvangen, heeft verweerder bij het primaire besluit de aanvraag niet in behandeling genomen.
2. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In het bezwaar heeft eiser naar voren gebracht dat hij geen uitleg heeft gekregen waarom hij zoveel stukken moest indienen.
Bij de behandeling van het bezwaar heeft verweerder nieuwe stukken van eiser gekregen en aan de hand daarvan is de aanvraag alsnog inhoudelijk beoordeeld. Volgens verweerder heeft eiser een vast dienstverband voor onbepaalde tijd bij zijn voorlaatste werkgever op zijn eigen verzoek beëindigd, waarna hij op basis van een uitzendovereenkomst in dienst is getreden bij [B.V.] . Volgens verweerder had eiser de dienstbetrekking bij zijn voorlaatste werkgever moeten voortzetten, omdat hij bij [B.V.] een arbeidsovereenkomst aanging met een beperkte duur en voor slechts 10 uur per week. Dat leverde geen positieverbetering voor eiser op, zodat het beëindigen van de dienstbetrekking bij de voorlaatste werkgever moet worden gekwalificeerd als een gedraging waarmee eiser de verplichting die is neergelegd in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW niet of niet behoorlijk is nagekomen. Daarom is de aanvraag afgewezen.
3.
In beroep voert eiser aan dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid. Hij had bij [B.V.] een reëel uitzicht op een dienstverband van ten minste 26 weken in een ongeveer gelijke omvang als de dienstbetrekking die beëindigd is. Hij zou namelijk voor de duur van zes maanden worden gedetacheerd bij de opdrachtgever van [B.V.] (Mercedes Benz dealerbedrijven B.V. in Den Haag) en hij zou daarna zo goed als zeker een vast dienstverband krijgen bij de opdrachtgever. Die was namelijk erg tevreden over eiser, zoals blijkt uit een bij het beroepschrift gevoegd getuigschrift. Subsidiair stelt eiser dat er aanleiding is om in dit geval op grond van dringende redenen af te zien van het opleggen van een maatregel. Ook vindt hij dat alle perikelen rondom de coronacrisis moeten worden meegewogen.
4. Bij de beoordeling van dit beroep zijn de navolgende wettelijke regels relevant.
Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij werkloos is of blijft, onder meer doordat hij (…) 3° door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt (…)
4.2
Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
4.3
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW brengt verweerder bij het niet nakomen van de verplichting verwijtbare werkloosheid te voorkomen een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt verweerder de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste 26 weken.
5. Tussen partijen is in geschil of eiser ten tijde van zijn aanvraag verwijtbaar werkloos was, omdat hij heeft nagelaten passende arbeid te behouden. De ‘passende arbeid’ is in dit geval het dienstverband van eiser als zorgverlener, dus bij de voorlaatste werkgever. Vast staat dat eiser dit dienstverband zelf heeft opgezegd.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag om een WW-uitkering (na heroverweging) heeft afgewezen onder verwijzing naar artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Volgens het systeem van de WW wordt in een situatie als deze (het door eigen toedoen niet behouden van passende arbeid) een maatregel toegepast in de vorm van een gehele of gedeeltelijke weigering van de uitkering, dat wil zeggen dat de betrokkene in beginsel wel recht heeft op de uitkering maar dat deze blijvend of tijdelijk, geheel of gedeeltelijk niet wordt uitbetaald. Dat is iets anders dan afwijzing van de aanvraag, ook al is het resultaat voor eiser in dit geval hetzelfde. Het bestreden besluit is derhalve niet juist gemotiveerd. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het beroep gegrond te verklaren omdat eiser door de niet geheel correcte motivering niet is benadeeld, zoals uit het vervolg van deze uitspraak zal blijken.
7. In de WW (artikel 24, eerste lid, onder a, respectievelijk onder b, sub 3e) staat dat de werknemer de verplichting heeft te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt of dat hij werkloos is of blijft, bijvoorbeeld doordat hij door eigen toedoen geen passende arbeid behoudt. De werknemer is verwijtbaar werkloos als het dienstverband is beëindigd door of op verzoek van de werknemer en aan de voortzetting van het dienstverband niet zodanige bezwaren waren verbonden, waardoor voortzetting redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Op grond van de Beleidsregels toepassing artikelen 24 en artikel 27 WW (beleidsregels) wordt in deze gevallen de WW-uitkering blijvend geheel geweigerd, tenzij het de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden of gebleven
.De criteria om verwijtbare werkloosheid vast te stellen (art 24, tweede lid, aanhef en onder b van de WW) gelden in dezelfde mate voor de beoordeling of een werknemer door eigen toedoen geen passende arbeid heeft behouden.
8. Omdat het hier gaat om een belastend (voor eiser nadelig) besluit, is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat eiser op 3 april 2020 verwijtbaar werkloos is geworden. Hij heeft immers een vast dienstverband als zorgverlener, met werk voor 4 dagen per week of meer, op eigen initiatief beëindigd en in de plaats daarvan een uitzendovereenkomst fase A zonder uitzendbeding voor de duur van één maand geaccepteerd, met als arbeidstijd 10 uren per week. Deze overeenkomst is met nog een maand verlengd, maar het dienstverband eindigde van rechtswege op 2 april 2020. Gelet hierop heeft verweerder met juistheid overwogen dat de ingetreden werkloosheid in overwegende mate het gevolg is van het feit dat eiser bij zijn voorlaatste werkgever ontslag heeft genomen als zorgverlener. Uit geen van de overgelegde gedingstukken valt af te leiden dat voor eiser sprake was van een positieverbetering doordat hij bij [B.V.] meer zou gaan verdienen, of dat eiser begin februari 2020 uitzicht had op een langere arbeidsovereenkomst. Het enkele gegeven dat de opdrachtgever blijkens een overgelegd getuigschrift tevreden was over de inzet van eiser maakt dit niet anders. Ook verder is niet gebleken dat aan de voortzetting van het dienstverband dat eiser als zorgverlener had, zodanige bezwaren waren verbonden, dat voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Daarom heeft eiser een voorzienbaar risico genomen dat hij na één of twee maanden werkloos zou worden. Verweerder heeft dus terecht het standpunt ingenomen dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat de werkloosheid eiser niet in overwegende mate kan worden verweten.
9. Verweerder is terecht tot het oordeel is gekomen dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Dit had moeten leiden tot de beslissing om de WW-uitkering niet uit te betalen. Omdat het resultaat voor eiser hetzelfde is, en hij dus door de onjuiste motivering van het bestreden besluit niet in zijn belangen is geschaad, zal de rechtbank het geconstateerde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.